In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring en een aanvullend terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 5 mei 2024, waarbij hem een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring zijn opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Faddach, en de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. F. Boone.
De rechtbank heeft allereerst overwogen of het aanvullend terugkeerbesluit geldig was. Eiser stelde dat het terugkeerbesluit van 25 augustus 2020 niet geldig was, omdat het geen land van terugkeer vermeldde. De rechtbank oordeelde dat het eerdere besluit voldoende duidelijk maakte dat Algerije het land van terugkeer was en dat er geen relevante wijzigingen waren in de verblijfsrechtelijke situatie van eiser. Daarom was de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
Vervolgens heeft de rechtbank de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij op onjuiste gronden was opgehouden en dat er geen geldig terugkeerbesluit was. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat er voldoende gronden waren om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.