ECLI:NL:RBDHA:2024:9835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van artikel 40, lid 2 van de Wet WOZ en verzoek om vergoeding van immateriële schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 februari 2022, waarin de waarde van de onroerende zaak op € 1.154.000 was vastgesteld voor het kalenderjaar 2022. Eiseres betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 1.050.000 voor. De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar, maar handhaafde de rechtsgevolgen. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875 en moest het griffierecht van € 365 aan eiseres worden vergoed. Eiseres had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de cederende voorwaarden van de gemachtigde van eiseres in de weg stonden aan toewijzing van dit verzoek. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/642

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: P.J.T. Loijen)

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 12 december 2022 op het bezwaar van eiseres tegen na te noemen beschikking en aanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2024.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de uitspraak op bezwaar met instandhouding van de rechtsgevolgen;
 veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres in beroep tot € 875;
 gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 365 aan haar vergoedt; en
 wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2022 (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (hierna: de onroerende zaak), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2021 (hierna: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 1.154.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2022 (hierna: de aanslag).
2. Eiseres heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit een kantoorruimte van ongeveer 1.362 m², een bedrijfsruimte van in totaal 360 m², een technische installatieruimte van ongeveer 56 m² en een parkeerruimte van ongeveer 60 m².
5. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum. Eiseres bepleit een waarde van € 1.050.000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst verweerder op de waarde die volgt uit de hertaxatie in beroep van € 1.171.248.
6. De bewijslast dat de aan de onroerende zaak toegekende waarde niet te hoog is, ligt bij verweerder. Enkel de hoogte van de kapitalisatiefactor is nog in geschil. De rechtbank acht aannemelijk dat een kapitalisatiefactor van 8 voor de onroerende zaak niet te hoog is.
De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verweerder erkent dat het risico-opslagpercentage en het leegstandrisico bij de onroerende zaak iets hoger is dan bij de door hem gebruikte vergelijkingsobjecten, maar dat daarmee voldoende rekening is gehouden, omdat de vergelijkingsobjecten een kapitalisatiefactor van tussen de 9,4 en de 11,9 hebben. Bij de onroerende zaak is een veel lagere kapitalisatiefactor in aanmerking genomen. Daartegenover heeft eiseres niet inzichtelijk gemaakt hoe zij op een kapitalisatiefactor van 7 komt anders dan door te stellen dat bij de onroerende zaak rekening moet worden gehouden met een hoger risico-opslagpercentage en leegstandrisico.
7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog zijn vastgesteld.
Schending artikel 40, lid 2 Wet WOZ?
8. Op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ dient aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens te worden verstrekt. De hiervoor bedoelde gegevens kunnen ook betrekking hebben op de voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. [1]
9. Eiseres heeft verweerder in de bezwaarfase onder meer verzocht om de onderbouwende huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde en de onderbouwing van de kapitalisatiefactor te verstrekken. Vast staat dat verweerder de gevraagde gegevens niet heeft toegezonden Verweerder heeft in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ gehandeld, reeds door de gegevens over de kapitalisatiefactor niet aan eiseres toe te zenden in de bezwaarfase. [2] Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding voor het beroep toegekend. Voorts dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
10. De rechtbank stelt de te vergoeden proceskosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 875 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875, en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft, gelet op de omstandigheid dat het beroep slechts gegrond is voor wat betreft de schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ, het gewicht van de zaak op 0,5 vastgesteld. [3]
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
11. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (isv). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 24 maart 2022 en de uitspraak van de rechtbank is van 9 april 2024. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van 16 dagen.
12. Verweerder heeft er op gewezen dat eiseres blijkens de algemene voorwaarden van de gemachtigde haar recht op toekomstige schadevergoedingen wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de gemachtigde heeft gecedeerd. Naar het oordeel van de rechtbank staat deze omstandigheid in de weg aan inwilliging van het door de gemachtigde ingediende verzoek tot veroordeling van verweerder dan wel de Staat tot vergoeding van de door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een dergelijke vergoeding zal er immers niet toe leiden dat eiseres zelf wordt gecompenseerd voor de door haar geleden immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie als gevolg van het uitblijven van een beslissing op haar beroep binnen een redelijke termijn. Wat als compensatie van spanning en frustratie van eiseres is bedoeld, zou in werkelijkheid winst van de gemachtigde vormen. Het belang van eiseres is derhalve niet rechtstreeks bij het door de gemachtigde ingediende verzoek om schadevergoeding betrokken. Reeds op deze grond komt het door de gemachtigde ingediende verzoek om vergoeding van immateriële schade niet voor toewijzing in aanmerking. [4] De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).