Overwegingen
1. Verweerder heeft van de Zwitserse autoriteiten informatie ontvangen waaruit het vermoeden is gerezen dat in de door eiseres ingediende aangiften inkomstenbelasting geen opgaaf is gedaan van buitenlandse (Zwitserse) vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.
2. Verweerder heeft bij [naam 3], echtgenoot van eiseres (de echtgenoot), om informatie verzocht met betrekking tot de vermeende buitenlandse vermogensbestanddelen. De echtgenoot heeft bij monde van zijn gemachtigde laten weten geen gehoor te kunnen geven aan het verzoek van verweerder. Omdat niet werd voldaan aan diens informatie-verplichting heeft verweerder op 6 oktober 2017 ten aanzien van de echtgenoot én ten aanzien van eiseres informatiebeschikkingen voor de jaren 2004 tot en met 2016 vastgesteld (de eerste informatiebeschikking). De echtgenoot heeft tegen de aan hem opgelegde informatiebeschikkingen bezwaar gemaakt, hetwelk voor het jaar 2004 is toegewezen en voor de jaren 2005 tot en met 2016 is afgewezen. De echtgenoot heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde informatiebeschikkingen. Zowel het ingestelde (hoger) beroep als de ingestelde cassatie zijn ongegrond verklaard. Het ingestelde beroep van eiseres is door deze rechtbank gegrond verklaard en de informatiebeschikking is daarbij vernietigd.
3. Met dagtekeningen 15 juni 2021 en 30 maart 2022 heeft verweerder aan eiseres navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2005 respectievelijk 2006. Eiseres heeft daartegen (tijdig) bezwaar gemaakt.
4. Ter beoordeling van de bezwaren heeft verweerder bij brief van 14 mei 2022 vervolgens bij eiseres om informatie verzocht met betrekking tot de vermeende buitenlandse vermogensbestanddelen voor de jaren 2005 en 2006. Gemachtigde van eiseres heeft hierop per e-mail van 25 mei 2022 gereageerd met de vraag waarom verweerder deze vragen pas in dit stadium van de procedure stelt. Verweerder heeft hierop dezelfde dag geantwoord dat de beantwoording relevant is voor de behandeling van de bezwaren van eiseres. Bij e-mail van 30 mei 2022 reageert de gemachtigde van eiseres dat het nog steeds niet duidelijk is waarom verweerder deze vragen pas in dit stadium van de procedure stelt.
5. Verweerder heeft vervolgens (de gemachtigde van) eiseres nogmaals verzocht om de verzochte informatie te verstrekken. Op verzoek van de gemachtigde is de reactietermijn van 10 juni 2022 verlengd tot 17 juni 2022. Op 16 juni 2022 reageert eiseres op verweerders verzoek en vraagt wederom waarom verweerder deze vragen pas in dit stadium van de procedure stelt en in welke zin het beantwoorden van de vragen ten goede komt aan eiseres. De verzochte informatie is hierbij niet verstrekt.
6. Verweerder heeft vervolgens op 21 juni 2022 ten aanzien van eiseres een informatiebeschikking voor de jaren 2005 en 2006 vastgesteld (de onderhavige informatie-beschikking). Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt hetgeen door verweerder ongegrond is verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld..
7. In geschil is of verweerder de onderhavige informatiebeschikking terecht heeft mogen nemen. Voorts is in geschil of eiser recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn omtrent de uitkomst van het geschil.
8. Eiseres stelt primair dat de onderhavige informatiebeschikking dient te worden vernietigd omdat de navorderingstermijn voorafgaand aan het opleggen van deze informatiebeschikking reeds was verstreken. Eiseres stelt verder dat verweerder niet bevoegd is om een tweede informatiebeschikking op te leggen. Eiseres stelt in dat kader, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2022, dat verweerder niet bevoegd is om een volgende informatiebeschikking te geven voor dezelfde tekort-koming waarvoor een eerdere informatiebeschikking is gegeven. Verder stelt eiseres dat de vragen van verweerder niet concreet genoeg zijn en dat eiseres niet in verzuim is, omdat zij in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat zij in dialoog was met verweerder en dus niet heeft geweigerd om de informatie verstrekken. Uit het dossier volgt volgens eiseres niet dat de buitenlandse bankrekening in 2005 en 2006 actief was op de naam van eiseres, maar dat dit pas vanaf 2010 het geval is.
9. Verweerder stelt dat hij bevoegd is om de onderhavige informatiebeschikking te nemen. De navorderingstermijn is nog niet verstreken en de gevraagde informatie is voldoende nauwkeurig en concreet genoeg, zodat geen sprake is van een “fishing expedition”. De informatiebeschikking is terecht genomen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting ex artikel 47 en 49, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
10. In artikel 52a, van de Awr is – voor zover hier van belang – bepaald dat de termijn voor de vaststelling van een navorderingsaanslag wordt verlengd met de periode tussen de bekendmaking van de met betrekking tot die belastingaanslag genomen informatie-beschikking waarin wordt vastgesteld dat de belastingplichtige niet of niet volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan en het moment waarop deze informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan of wordt vernietigd.
11. De aanslagtermijn voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 vangt aan op 1 januari 2006 en eindigt, nu sprake is van buitenlands vermogen, in beginsel na verloop van de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaarop 31 december 2017. Nu de informatiebeschikking betreffende de jaren 2005 en 2006 op 6 oktober 2017 is aangekondigd en de informatiebeschikking is vernietigd bij uitspraak van 24 maart 2021, dient de aanslagtermijn echter te worden verlengd met een periode van drie jaar, vijf maanden en negentien dagen. Dat betekent dat de aanslagtermijn eindigde op 19 juni 2021. Omdat de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 is opgelegd met dagtekening 15 juni 2021 is deze binnen de aanslagtermijn, en daarmee tijdig, opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Bevoegdheid vaststellen informatiebeschikking
12. De door eiseres aangevoerde stelling dat verweerder niet bevoegd is om een tweede informatiebeschikking vast te stellen, slaagt evenmin. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 oktober 2022over het geven van twee informatiebeschikkingen het volgende overwogen:
“3.2.1 Indien de inspecteur bij informatiebeschikking heeft vastgesteld dat de betrokkene met betrekking tot een op te leggen belastingaanslag niet of niet volledig heeft voldaan aan een of meer in artikel 52a, lid 1, AWR bedoelde verplichtingen, is de inspecteur als regel niet langer bevoegd om een volgende informatiebeschikking te geven met betrekking tot dezelfde tekortkoming(en) waarvoor die eerdere informatiebeschikking is gegeven [voetnoot 3: Vgl. HR 17 december 1980, ECLI:NL:HR:1980:AW9828, en HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL8877, rechtsoverweging 3.3.4.] De enkele omstandigheid dat de inspecteur tweemaal informatie heeft gevraagd op grond van hetzelfde artikel uit de AWR, is niet voldoende om aan te nemen dat het om dezelfde tekortkoming gaat. Van dezelfde tekortkoming is bijvoorbeeld wel sprake wanneer de inspecteur op grond van artikel 47 AWR opnieuw om dezelfde informatie heeft gevraagd en de belastingplichtige deze niet heeft verstrekt.” 13. In de uitspraak van deze rechtbank van 24 maart 2021is de op 6 oktober 2017 aan eiseres opgelegde informatiebeschikking vernietigd, omdat – kortgezegd – aan eiseres geen vragen waren gesteld en eiseres aldus niet in verzuim was bij het verstrekken van informatie. De rechtbank overwoog daarbij als volgt:
“
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in verzuim is geweest ten aanzien van het voldoen aan de inlichtingenplicht op grond van artikel 47 Awr en dat verweerder derhalve geen informatiebeschikking mocht nemen. De brieven van verweerder (…) zijn immers gericht aan eiseres’ echtgenoot. Dat verweerder de echtgenoot heeft gevraagd naar informatie over eiseres, maakt niet dat daarmee aan eiseres zelf om informatie is verzocht. Verweerder heeft ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat eiseres wél (concreet) om informatie is verzocht.”
14. De rechtbank stelt vast dat de thans in geschil zijnde informatiebeschikking is opgelegd in de bezwaarfase tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 en 2006 wegens het niet verstrekken van informatie aangaande opname van en stortingen op een Zwitserse bankrekening bij PNB Paribas, hetgeen, volgens de inspecteur, een schending van artikel 47 en 49 van de Awr oplevert. Nu de eerste informatiebeschikking is vernietigd, omdat er nog geen vragen (ex artikel 47 Awr) waren gesteld, is geen sprake van een situatie als bedoeld in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. Door verweerder zijn immers eerst gedurende de bezwaarfase vragen gesteld. Verweerder was dus bevoegd om de onderhavige informatiebeschikking vast te stellen.
15. Eiseres is bij brieven van 14 en 31 mei 2022 verzocht om informatie te verstrekken aangaande de Zwitserse bankrekening en is per e-mail van 25 mei 2022 gewezen op het belang van de gevraagde informatie. Hoewel eiseres bij monde van haar gemachtigde heeft gereageerd op de brieven en e-mail van verweerder, stelt de rechtbank vast dat de gevraagde informatie niet is verstrekt. Eiseres heeft daarmee niet voldaan aan haar informatieplicht als bedoeld in artikel 47 en 49 van de Awr zodat verweerder terecht de onderhavige informatiebeschikking heeft vastgesteld.
16. Voorts is geen sprake van een zogenoemde ‘fishing expedition’, omdat verweerder voldoende concrete aanknopingspunten heeft verschaft die ten grondslag liggen aan zijn stelling dat er redelijkerwijs een heffingsbelang kan zijn. Verweerder heeft verklaard nog niet alle informatie over de betreffende jaren compleet is, maar dat vaststaat dat eiseres en haar echtgenoot beschikten over diverse Zwitserse bankrekeningen en dat al wel valt te reconstrueren dat het saldo op 1 januari 2012 op deze diverse Zwitserse bankrekeningen minimaal € 612.797 bedroeg. De omvang van het saldo van de bankrekeningen, de opening van de bankrekening in 2010 en de onduidelijkheid van de herkomst van de daarop gestorte gelden is voldoende reden om vragen te stellen over 2005 en 2006. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de gevraagde gegevens voor de belastingheffing van eiseres van belang kunnen zijn. Van een ‘fishing expedition’ is geen sprake. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft verklaard ook voor de andere (tussenliggende) jaren vragen te zullen stellen, maar dat dit voor 2005 en 2006 alvast is gevraagd vanwege het verstrijken van de navorderingstermijn.
17. De stelling van eiseres dat zij niet in verzuim is, omdat zij in de gerechtvaardigde veronderstelling verkeerde dat zij in dialoog was met verweerder en dus niet heeft geweigerd om de informatie verstrekken, volgt de rechtbank niet. Dat (de gemachtigde van) eiseres in haar antwoord op de informatieverzoeken van verweerder telkens te kennen heeft gegeven dat geen sprake is van het weigeren om te antwoorden op de vragen van de inspecteur, maar de wedervraag heeft gesteld waarom verweerder pas in de bezwaarfase vragen heeft gesteld, maakt niet dat eiseres niet in verzuim is. Vast staat immers dat eiseres, na herhaalde verzoeken, de gevraagde informatie niet heeft verstrekt.
18. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
Vergoeding immateriële schade
19. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd.De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank gaat uit van de ontvangstdatum 22 juli 2022. Nu de rechtbank op 7 mei 2024 uitspraak doet is de redelijke termijn is niet overschreden.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J.E. Steijvers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
Afschrift verzonden aan partijen op: