ECLI:NL:RBDHA:2024:945

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. Eiseres had haar asielaanvraag ingediend op 30 mei 2023, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De rechtbank heeft op 15 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van verweerder in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de argumenten van eiseres, waaronder de claim dat de termijn voor het indienen van het terugnameverzoek zou zijn overschreden en dat de detentie- en leefomstandigheden in Letland in strijd zijn met mensenrechten, niet voldoende zijn om af te wijken van de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank stelt vast dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten de internationale verplichtingen nakomen. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar specifieke situatie aanleiding geeft om van dit beginsel af te wijken.

De rechtbank wijst ook het verzoek van eiseres om aanhouding van de zaak af, omdat er geen aanleiding is om te wachten op de prejudiciële vragen die eerder zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank concludeert dat de beslissing van verweerder om de aanvraag niet in behandeling te nemen rechtmatig is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: S.J. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 november 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens verweerder Letland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, F. Kanaan als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om terugname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Wat is het betoog van eiseres?
5. Ten eerste voert eiseres aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om onderzoek te doen naar een mogelijke beschermingsstatus in Duitsland. Eiseres heeft namelijk verklaard tijdelijk verblijfsrecht gehad te hebben in Duitsland, dit is niet terug te zien in Eurodac. Het is volgens eiseres wenselijk dat verweerder deze mogelijkheid onderzoekt, omdat anders het risico bestaat dat eiseres wordt overgedragen aan Letland om vervolgens van daaruit naar Duitsland gestuurd te worden. Eiseres voert in dit kader verder aan dat lidstaten niet van alles wat in Eurodac staat kunnen uitgaan met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Uniewetgever heeft lidstaten in artikel 34 van de Dublinverodening de mogelijkheid geboden om informatie op te vragen. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid.
5.1
Eiseres betoogt ten tweede dat de termijn voor het indienen van een verzoek om terugname is overschreden. Haar asielaanvraag dateert van 30 mei 2023. Verweerder heeft Eurodac op 8 juni 2023 geraadpleegd en het claimverzoek is ondertekend op 31 juli 2023 en verzonden op 1 augustus 2023. Letland is op 15 augustus 2023 akkoord gegaan met dit verzoek. Eiseres heeft in de aanvullende gronden van 13 januari 2024 gewezen op de Afdelingsuitspraak van 12 januari 2024 [2] . In deze uitspraak komt de Afdeling tot de conclusie dat het niet halen van de in de Eurodacverordening genoemde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken niet betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek overgaat op Nederland. Ook zijn de termijnen zoals genoemd in de Eurodacverordening niet bepalend voor de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van twee maanden of voor het moment waarop die termijn uiterlijk begint te lopen. Daarnaast blijkt uit deze Afdelingsuitspraak dat voor alle verzoeken om terugname geldt daarom dat deze uiterlijk binnen drie maanden na de indiening van een asielverzoek moeten worden gedaan. Eiseres is van mening dat het aanvangsmoment van de termijn van twee maanden, gelet op de bewoordingen van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening, waar staat ‘zo snel mogelijk’, 24 uur na het indienen van de formele asielaanvraag, start. Volgens eiseres bevestigen de bewoordingen van artikel 21, eerste lid, en artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening haar standpunt. De woorden ‘binnen twee maanden’ (artikel 23, tweede lid) hebben volgens eiseres een wezenlijk andere betekenis dan de woorden ‘uiterlijk twee maanden’ (artikel 21, eerste lid). Daarnaast heeft de Uniewetgever de bewuste keuze gemaakt om kortere termijnen te stellen voor claimverzoeken op basis van een Eurodactreffer. Die bewuste keuze heeft geen betekenis, als de lidstaten niet gebonden zijn aan een duidelijk hanteerbaar aanvangsmoment. Eiseres is het hierdoor, kort gezegd, niet eens met het oordeel van de Afdeling en met deze argumenten heeft de Afdeling volgens haar geen rekening gehouden.
5.2
Eiseres voert ten derde aan dat in Letland de detentie- en leefomstandigheden waaraan zij zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Eiseres heeft in het aanmeldgehoor verklaard over mensenrechtenschendingen in Letland. Eiseres wijst hierbij op rapportages van Amnesty International en Euronews. [3] Pushbacks vinden op grote schaal plaats en de psychische gesteldheid van eiseres komt voort uit haar ervaringen in Letland. Eiseres wijst hierbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 november 2023 [4] , om te wijzen op de verplichting van verweerder om een op de zaak inhoudelijk toegespitst standpunt in te nemen.
5.3
Eiseres stelt ten vierde dat het vanwege haar ervaringen in Letland van onevenredige hardheid getuigt om haar terug te sturen.
5.4
Tot slot stelt eiseres dat het in deze zaak relevant is om het antwoord af te wachten op de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022 door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, aan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld.
Wat is het standpunt van verweerder?
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding is gezien om informatie op te vragen in Duitsland over een mogelijke beschermingsstatus van eiseres. Er zijn geen aanknopingspunten om te denken dat zij nog een Duitse verblijfsvergunning heeft. Letland is akkoord gegaan met het in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres, de verantwoordelijkheid van Letland staat daarmee vast. Het is onder deze omstandigheden niet aan verweerder om op grond van artikel 34 van de Dublinverordening nader onderzoek te doen.
6.1
Ten aanzien van het claimverzoek en de daarbij in acht te nemen termijnen stelt verweerder zich op het standpunt dat dit verzoek tijdig is ingediend op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening. Verder sluit verweerder zich aan bij de eerder genoemde Afdelingsuitspraak van 12 januari 2024.
6.2
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hij ten aanzien van Letland mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder wijst hierbij op een tweetal Afdelingsuitspraken [5] en op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 2 januari 2024. [6] Eiseres is er volgens verweerder niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat dit in haar geval anders is. De verwijzingen naar de informatie van Amnesty International en het bericht van Euronews zien namelijk niet op de situatie van Dublinclaimanten. Verder heeft eiseres haar stellingen onvoldoende onderbouwd met stukken. Zij heeft ook geen aantoonbaar verband gelegd tussen haar lichamelijke en psychische gesteldheid en de gebeurtenissen in Letland. Haar verklaringen zien bovendien niet op de situatie waarin eiseres als Dublinclaimant aan Letland zal worden overgedragen. Tot slot heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk, of bij voorbaat zinloos zou zijn om over haar behandeling in Letland te klagen bij de autoriteiten.
6.3
Verweerder stelt zich ten aanzien van de prejudiciële vragen op het uitgangspunt van de Afdeling dat daarin geen aanleiding ziet om vergelijkbare zaken aan te houden. Dit uitgangspunt dient volgens verweerder ook voor de rechtbank te gelden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ten aanzien van de voorbereiding van het bestreden besluit
7. Uit de Eurodactreffer volgt dat eiseres op 15 mei 2023 een asielaanvraag heeft ingediend in Letland. De enkele verklaring van eiseres dat zij mogelijk verblijfsrecht geniet in Duitsland maakt niet dat verweerder niet af kon gaan op de informatie uit Eurodac. Dat lidstaten op grond van artikel 34 van de Dublinverodening de bevoegdheid hebben om nadere informatie op te vragen bij lidstaten betekent niet dat zij hiertoe verplicht zijn enkel op basis van door de vreemdeling afgelegde verklaringen. Nu Letland het claimverzoek heeft geaccepteerd staat de verantwoordelijkheid van Letland hiermee vast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ten aanzien van de termijn voor het indienen van het terugnameverzoek
7.1
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de asielaanvraag van eiseres dateert van 30 mei 2023. Een verzoek om terugname wordt, als dat is gebaseerd op bewijs uit het Eurodac [7] , zo snel mogelijk en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de treffer gedaan. [8] Als binnen die termijn geen verzoek om terugname is gedaan, is de lidstaat waarbij het verzoek om internationale bescherming is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan. De rechtbank overweegt verder dat uit de Afdelingsuitspraak van 12 januari 2024 [9] volgt dat een claimverzoek op basis van een Eurodactreffer binnen twee maanden na deze Eurodactreffer moet zijn ingediend, maar uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag. Verder volgt uit deze uitspraak dat de in de Eurodacverordening genoemde termijnen niet bepalend zijn voor de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde termijn van twee maanden of voor het moment waarop die termijn uiterlijk begint te lopen. Uit artikel 23, tweede en derde lid, van de Dublinverordening volgt namelijk niet dat de in de Eurodacverordening neergelegde termijnen voor het afnemen van vingerafdrukken (72 uur) en het afwachten van een reactie van het Eurodac-systeem (24 uur) bepalend zijn voor het moment waarop een terugnameverzoek moet worden ingediend. Ook volgt uit de Dublinverordening niet dat wanneer een terugnameverzoek wordt ingediend na ommekomst van de optelsom van deze termijnen de verantwoordelijkheid voor het behandelen van het asielverzoek overgaat op de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend. Voor alle verzoeken tot terugname geldt dat deze uiterlijk binnen drie maanden na de indiening van een asielverzoek moeten worden gedaan. De Afdelingsuitspraak is voorzien van een duidelijke motivering, toegespitst op de Eurodacverordening en de (verhouding met de) Dublinverordening. De rechtbank ziet in de argumenten die eiseres in deze procedure heeft aangevoerd, dan ook geen aanleiding om af te wijken van de Afdelingsuitspraak. Het enkele feit dat deze argumenten daar niet expliciet in besproken zijn, maakt dat niet anders, omdat naar het oordeel van de rechtbank deze argumenten op zichzelf niet afdoen aan de uitleg die de Afdeling aan de Eurodacverordening en de (verhouding met de) Dublinverordening heeft gegeven. Gelet op de Afdelingsuitspraak heeft verweerder het terugnameverzoek tijdig aan de Letse autoriteiten toegezonden. Dit heeft verweerder namelijk gedaan op 1 augustus 2023, binnen twee maanden na de Eurodactreffer van 8 juni 2023 én binnen drie maanden na de asielaanvraag van 30 mei 2023. Het terugnameverzoek is dus tijdig binnen de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde termijnen verzonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
7.2
Verweerder mag in beginsel ten opzichte van Letland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiseres moet aannemelijk maken dat dit in haar geval niet kan. Hierin is eiseres niet geslaagd. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
7.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat in het grensgebied van Letland en naburige landen pushbacks plaatsvinden en dat deze pushbacks in beginsel een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van
zwaarwegendheid bereikt. De rechtbank overweegt echter dat het feit dat er pushbacks
plaatsvinden in Letland op zichzelf onvoldoende is voor de conclusie dat verweerder niet
meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door eiseres overgelegde rapportages niet blijkt dat Letland derdelanders, die in het kader van de Dublinverordening worden
overgedragen, door middel van pushbacks terugstuurt naar naburige landen zonder hun asielverzoek te behandelen. Eiseres zal als Dublinclaimant gereguleerd aan
Letland worden overgedragen, zodat niet aannemelijk is dat zij bij terugkeer naar Letland te
maken zal krijgen met (gewelddadige) pushbacks of dat haar geen toegang tot de
asielprocedure zal worden verleend. Daar komt bij dat – zoals verweerder terecht stelt – de
Letse autoriteiten door middel van het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij het
asielverzoek van eiseres in behandeling zullen nemen en dat zij zullen voldoen aan de daarbij horende internationale verplichtingen. Dat de ervaringen van eiseres in Letland heftig voor haar waren en dat zij als gevolg daarvan geen vertrouwen meer in de Letse autoriteiten heeft, is begrijpelijk, maar dit is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder om die reden niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Het betoog dat Letland handelt in strijd met de Kwalificatierichtlijn, Opvangrichtlijn en Procedurerichtlijn, moet worden ingebracht en beoordeeld in Letland. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De gestelde gebrekkige wijze waarop Letland deze richtlijnen toepast, betekent nog niet dat Letland zich niet aan de internationale verplichtingen zal houden.
7.4
Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat Letland in haar specifieke geval de internationale verplichtingen schendt. Eiseres heeft in dit kader geen stukken overgelegd die haar persoonlijk treffen, bijvoorbeeld over haar asielprocedure. De verwijzing naar de rapporten van Amnesty International en Euronews heeft eiseres niet geconcretiseerd of persoonlijk gemaakt. Uit de door eiseres overgelegde stukken, waaronder een patiëntdossier, volgt weliswaar dat eiseres leidt aan psychische klachten, maar niet volgt hieruit dat deze het gevolg zijn van haar verblijf in Letland. Eiseres heeft ook verklaard niet verder te willen uitweiden over deze gebeurtenissen en wat haar is overkomen. Daarnaast heeft eiseres een asielaanvraag kunnen indienen en opvang gehad gedurende die periode. Eiseres heeft de uitkomst van die procedure niet afgewacht. Daar komt bij dat eiseres zich bij voorkomende problemen in Letland met betrekking tot de asielprocedure en (opvang)voorzieningen moet wenden tot de Letse (hogere) autoriteiten dan wel de daartoe geëigende instanties. Uit de door eiseres overgelegde informatie is niet gebleken dat voornoemde autoriteiten haar niet willen of kunnen helpen of dat klagen bij voorbaat zinloos zal zijn.
7.5
Verweerder heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Letland de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Onevenredige hardheid
7.6
De rechtbank overweegt dat verweerder in individuele gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening als betrokkene op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de
verantwoordelijke lidstaat in dit geval van onevenredige hardheid getuigt. Hij geeft hierbij
toepassing aan paragraaf C2/5 van de Vc10. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
7.7
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit onder het kopje ‘aanwijzing verdragsschending’ en tijdens de zitting voldoende is ingegaan op de aspecten die eiseres in dit kader heeft aangevoerd. Medische aspecten zijn op zichzelf volgens verweerder niet voldoende om te spreken van een bijzondere omstandigheid, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zo wordt overwogen dat de medische mogelijkheden in Letland gelijk zijn aan die van Nederland. Verder heeft eiseres met de medische stukken niet aangetoond dat zij onder actieve medische behandeling staat van een specialist of dat Nederland het meest geschikte land is om haar te behandelen. Ook wordt niet ingegaan op de eventuele gevolgen van overdracht aan Letland. Daarnaast is overwogen dat de enkele aanwezigheid van familie in Nederland geen dusdanige bijzondere individuele omstandigheid is dat op grond daarvan onverplicht toepassing moet worden gegeven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de psychische problemen waaraan zij lijdt maken dat overdracht aan Letland getuigt van onevenredige hardheid. Verdere problemen of ervaringen heeft zij in deze procedure niet geconcretiseerd of onderbouwd. Ter zitting is verder gebleken dat eiseres last heeft van een trauma veroorzaakt door mensenhandel, eiseres wenst dit echter in deze procedure niet te betrekken en heeft dit dan ook niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bestreden besluit, de toelichting van verweerder tijdens de zitting en wat in 7.3 is overwogen van oordeel dat verweerder de relevante omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken en ook voldoende heeft gemotiveerd waarom dit voor verweerder geen aanleiding was de verantwoordelijkheid op zich te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Prejudiciële vragen
7.8
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert en gelet op wat hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 7.3 ook geen aanleiding het antwoord op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, af te wachten, en wijst het verzoek om aanhouding daarom af.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, rechter, in aanwezigheid van F.E. Siblesz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Amnesty International Report 2022/23: ‘The state of the world’s human rights’ en Euronews 01/08/2023 ‘Asylum seekers who claimed torture and abuse in Latvia are using the courts to fight back’.
7.Eurodac is een databank met vingerafdrukken van asielzoekers.
8.Dit volgt uit artikel 23, tweede lid, eerste alinea, van de Dublinverordening.