ECLI:NL:RBDHA:2024:944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
NL23.11172
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, die de Syrische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 4 april 2023, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 14 december 2023, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een mvv om bij zijn broer in Nederland te kunnen verblijven, maar deze aanvraag was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de staatssecretaris besloten om opnieuw te beoordelen. Uiteindelijk is de eiser op 1 november 2023 in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd, geldig van 19 december 2022 tot 19 december 2027.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep, omdat hij reeds een asielvergunning heeft en geen materieel gunstiger positie kan verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat een eerdere ingangsdatum van de reguliere verblijfsvergunning niet mogelijk is, aangezien deze pas ingaat na de afgifte van de mvv. De rechtbank heeft het beroep van de eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.11172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

v-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 april 2023 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft op 12 december 2023 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 24 december 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid bij referent [naam referent] ’. Referent (eisers broer) woont in Nederland en is sinds 5 december 2018 in het bezit van een asielvergunning. Verweerder heeft de aanvraag van eiser bij het besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) afgewezen. Bij besluit van 30 juli 2020 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch ongegrond verklaard. [1] Gelet op de uitspraak van de Afdeling [2] van 10 november 2022 [3] heeft verweerder vervolgens besloten om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Op 30 januari 2023 heeft een hoorzitting met eiser en zijn vader plaatsgevonden. Op 21 februari 2023 heeft referent de schriftelijke vragen van verweerder beantwoord.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Bij besluit van 1 november 2023 is eiser in het bezit gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd, geldig van 19 december 2022 tot 19 december 2027. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep. Eiser kan hiermee immers niet in een materieel gunstiger positie raken, omdat een eerdere ingangsdatum, gelegen voor de ingangsdatum van de verleende asielvergunning, feitelijk niet mogelijk is. Verweerder verwijst hierbij naar twee uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 3 juli 2020 en 14 maart 2023. [4]
3. Eiser vindt dat hij wel procesbelang heeft. Hij voert aan dat hij door verlening van een reguliere verblijfsvergunning, een verblijfsvergunning krijgt met een eerdere ingangsdatum dan de start van zijn asielvergunning.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Griffierecht
4. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt daarom definitief toegewezen.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij het onderhavige beroep. Deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6. Het is vaste rechtspraak dat een vreemdeling slechts in rechte kan opkomen tegen een besluit, indien hij daardoor in een materieel gunstiger positie kan geraken. In geschillen over de verlening van een verblijfsvergunning regulier, terwijl de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft op grond van een hem verleende verblijfsvergunning, is procesbelang in beginsel gegeven, indien de te verlenen verblijfsvergunning andere rechtsgevolgen of een eerdere ingangsdatum heeft dan de reeds verleende vergunning en die vreemdeling daardoor in een gunstiger positie zou kunnen geraken. [5]
7. De rechtbank stelt vast dat eiser inmiddels in Nederland verblijft en sinds 19 december 2022 in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft daarom geen belang meer bij de afgifte van een mvv om naar Nederland te kunnen reizen. De rechtbank is verder van oordeel dat een mogelijke eerdere ingangsdatum van de gevraagde reguliere verblijfsvergunning in dit geval geen procesbelang oplevert, omdat een eerdere ingangsdatum feitelijk niet mogelijk is. De reguliere verblijfsvergunning die aan de houder van een mvv ambtshalve wordt verleend, wordt immers niet gegeven met ingang van de datum van de aanvraag van de mvv, maar met ingang van de dag na de dag waarop de mvv aan de vreemdeling in persoon is afgegeven of met ingang van de dag die bij de afgifte van de mvv is opgegeven door de vreemdeling als de dag waarop hij Nederland zal inreizen. [6]
8. Het is de keuze van eiser zelf geweest om een nieuwe (asiel)aanvraag in te dienen. Dat die aanvraag is ingewilligd in plaats van de eerste aanvraag, is niet van belang in de huidige procedure.
9. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgrond.
Conclusie
10. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 25 maart 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:1122.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611.
6.Zie artikel 3.57 van het Vreemdelingenbesluit 2000.