ECLI:NL:RBDHA:2024:9416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
22/6256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering wegens verblijf in het buitenland tijdens coronamaatregelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering en de terugvordering van € 422,97 beoordeeld. Eiseres, die sinds 5 maart 2020 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, had het college van burgemeester en wethouders van Den Haag geïnformeerd over haar verblijf in het buitenland van 28 december 2021 tot 6 februari 2022. Door een positieve coronatest kon zij niet op de geplande terugkeerdatum van 23 januari 2022 terugkeren naar Nederland. Het college besloot tot intrekking van de bijstandsuitkering omdat eiseres langer dan vier weken in het buitenland verbleef, wat in strijd is met artikel 13 van de Participatiewet. Eiseres voerde aan dat er sprake was van zeer dringende redenen, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat er een acute noodsituatie was die het verlenen van bijstand onvermijdelijk maakte. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: J. Singh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering over de periode van van 26 januari 2022 tot en met 6 februari 2022 en de terugvordering van € 422,97.
1.1.
Hiertoe heeft het college besloten bij het besluit van 24 februari 2022 (primair besluit). Met het besluit van 22 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres (bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres is zonder kennisgeving niet verschenen. De gemachtigde van het college is verschenen.

Wat aan de procedure vooraf ging

2. Eiseres ontvangt sinds 5 maart 2020 een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm van een alleenstaande ouder. Op 27 december 2021 heeft eiseres het college meegedeeld dat zij samen met haar zoon (geboren op [geboortedatum] 2015) op 28 december 2021 naar het buitenland vertrekt en op 23 januari 2022 weer terugkeert naar Nederland. Per e-mailbericht van 25 januari 2022 heeft eiseres het college meegedeeld dat zij op 21 januari 2022 positief is getest op Covid en vanwege de regels in Dubai tien dagen in quarantaine moet verblijven en zij daardoor niet op 23 januari 2022 kan terugkeren naar Nederland maar hopelijk wel op 5 februari 2022. Op 8 februari 2022 heeft eiseres het college meegedeeld dat zij samen met haar zoon op 6 februari 2022 is teruggekomen in Nederland.
3. Het college heeft besloten tot intrekking omdat eiseres langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven. Het college heeft daaraan artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw ten grondslag gelegd. Volgens het college is geen sprake van zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. De te veel uitbetaalde bijstand van € 422,97 heeft het college teruggevorderd op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.

Beoordeling door de rechtbank

4. Niet in geschil is dat eiseres langer dan vier weken in het buitenland heeft verbleven en dat zij daardoor over de te beoordelen periode, 26 januari 2022 tot en met 6 februari 2022, op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw was uitgesloten van het recht op bijstand.
4.1.
Eiseres voert aan dat er sprake is van zeer dringende redenen en dat het college toch bijstand had moeten verlenen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het volgende is van belang.
4.2.
Zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, doen zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. [1] Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend, ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Een acute noodsituatie doet zich voor als het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [2]
4.3.
Omdat eiseres met haar beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw een beroep doet op een uitzondering op de hoofdregel van, in dit geval, artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw, moet zij aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor die uitzondering is voldaan. Dit volgt uit vaste rechtspraak. [3] Eiseres is daarin niet geslaagd.
4.3.1.
Eiseres heeft als toelichting op de door haar gestelde zeer dringende redenen naar voren gebracht dat zij de intentie had om met haar zoon buiten Covid-tijd op vakantie te gaan maar dat haar ex-echtgenoot hieraan niet meewerkte. Uiteindelijk heeft zij met een beschikking van de rechter plaatsvervangende toestemming gekregen om in de periode van 25 december 2021 tot 23 januari 2022 op vakantie te gaan naar de Verenigde Arabische Emiraten en Pakistan met haar zoon. Daardoor moest zij wel reizen in Covid-tijd. Ook was er sprake van een psychische noodzaak om in Covid-tijd te reizen. Eiseres heeft geen familie in Nederland en heeft net een nare periode van een vechtscheiding achter de rug. Het was daarom erg belangrijk om haar familie te zien. Eiseres kon niet eerder terugkeren naar Nederland door de positieve coronatest. Zij heeft op alle mogelijke manieren geprobeerd om te voorkomen dat zij positief getest zou worden. Er was sprake van overmacht, haar treft geen verwijt.
4.3.2.
Met deze toelichting heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de te beoordelen periode (26 januari 2022 tot en met 6 februari 2022) in een acute noodsituatie verkeerde als bedoeld in 4.2. De door haar aangevoerde omstandigheden hebben voor haar persoonlijk niet een dergelijke noodsituatie opgeleverd. De aan de coronapandemie te relateren omstandigheden vormden alleen de redenen waarom zij niet eerder konden terugkeren naar Nederland. Vergelijk eerdere rechtspraak hierover. [4] Eiseres heeft niet gesteld en de rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres in de te beoordelen periode in Dubai verkeerde in behoeftige omstandigheden die alleen met het verlenen van bijstand konden worden verholpen, zoals bedoeld in 4.2.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1043.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985 en van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192 .
3.Zie de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192.
4.Zie de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192