ECLI:NL:RBDHA:2024:938
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Polen onder de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 24 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 4 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 8 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie regelgeving heeft omtrent het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Polen heeft gedaan en Polen dit verzoek heeft aanvaard, is de staatssecretaris gerechtigd om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Eiser heeft aangevoerd dat hij na overdracht aan Polen het risico loopt op pushbacks en dat hij vreest voor racistische en vooringenomen behandeling vanwege zijn moslimachtergrond. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk het risico loopt op pushbacks of dat de asielprocedure in Polen niet voldoet aan de Europese richtlijnen. De rechtbank wijst erop dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Poolse autoriteiten als hij zich bedreigd voelt.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de overdracht aan Polen leidt tot direct of indirect refoulement. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd voor zijn claims over de behandeling in Polen en de rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich terecht baseert op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.