ECLI:NL:RBDHA:2024:9338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 maart 2024 en is eerder getoetst door de rechtbank. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 6 juni 2024 gesloten en besloten dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Tunesië is, maar de rechtbank stelt vast dat de Tunesische autoriteiten in het algemeen meewerken aan de afgifte van documenten voor gedwongen uitzetting. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn medische klachten door het verblijf in het detentiecentrum zijn verergerd, en de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.

De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en stelt dat de staatssecretaris de proceskosten van eiser niet hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22859

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 maart 2024.
1.1.
De rechtbank heeft deze maatregel twee keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 18 maart 2024. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 3 mei 2024. [2]
1.2.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft daarop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 6 juni 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld. [3]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
4.1.
Uit de uitspraak van 3 mei 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 26 april 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting naar Tunesië ontbreekt. Eiser heeft Tunesië op tienjarige leeftijd verlaten en heeft nooit documenten gehad, waardoor hij voor de afgifte van documenten afhankelijk is van de Tunesische autoriteiten. Het is niet gebleken dat deze hun medewerking verlenen aan de afgifte van documenten. De staatssecretaris heeft ook nog geen reactie gekregen op de voor eiser ingediende aanvraag om een laissez-passer, waardoor het niet aannemelijk is dat aan eiser nog een laissez-passer zal worden afgegeven.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zicht op uitzetting naar Tunesië in het algemeen niet ontbreekt en dat de Tunesische autoriteiten meewerken aan de afgifte van documenten voor een gedwongen uitzetting. [5] Het feit dat de Tunesische autoriteiten in het geval van eiser nog altijd niet hebben gereageerd op de ingediende aanvraag om een laissez-passer, maakt dat niet anders. Aan de Tunesische autoriteiten mag enige tijd worden gegund om de afgifte van een laissez-passer in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Bovendien is niet gebleken dat de Tunesische autoriteiten de aanvraag om een laissez-passer hebben afgewezen of buiten behandeling hebben gesteld.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris beschikt volgens eiser over alle vereiste informatie, maar heeft in de afgelopen periode bij de Tunesische autoriteiten niet om extra aandacht voor eiser of om een presentatie gevraagd. De staatssecretaris neemt volgens eiser dan ook ten onrechte een afwachtende houding aan.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage volgt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het vooronderzoek in het vorige vervolgberoep van eiser twee keer bij de Tunesische autoriteiten heeft gerappelleerd over de voortgang van de aanvraag om een laissez-passer (op 7 mei 2024 en op 28 mei 2024) en één keer een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd (op 30 april 2024). De staatssecretaris werkt dan ook voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat de staatssecretaris niet om een presentatie heeft gevraagd, doet daar niet aan af. Het is, zoals onder 5.1 is overwogen, aan de Tunesische autoriteiten om te bepalen of er voor de afgifte van een laissez-passer in het geval van eiser een presentatie nodig is.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Eiser stelt aanzienlijke medische klachten te hebben en daarvoor in het detentiecentrum niet de benodigde zorg te krijgen. Door het strikte regime op het detentiecentrum zijn deze klachten verergerd. De staatssecretaris heeft hier onvoldoende rekening mee gehouden. Daarnaast heeft de staatssecretaris onvoldoende rekening gehouden met eisers privéleven en het familie- en gezinsleven met zijn vriendin op grond van artikel 8 van het EVRM.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft niet onderbouwd of toegelicht dat (en welke) medische klachten hij heeft, dat deze klachten door het verblijf op het detentiecentrum zijn verergerd en dat hij op het detentiecentrum daarvoor niet de benodigde zorg krijgt. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de staatssecretaris in de gestelde medische klachten van eiser aanleiding had moeten zien te volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Verder heeft de rechtbank in het eerste beroep van eiser al geoordeeld dat de inbewaringstelling niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat eiser zijn stelling dat hij privéleven en familie- en gezinsleven heeft niet heeft onderbouwd. [6] Eiser heeft ook in dit beroep niet onderbouwd dat hij beschermenswaardig privéleven en familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft. De staatssecretaris had daar dan ook geen aanleiding in moeten zien om een lichter middel dan de inbewaringstelling toe te passen.
Had de staatssecretaris de belangenafweging in het voordeel van eiser moeten laten uitvallen?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen. [7] Eiser heeft alle medewerking verleend en alle beschikbare gegevens aan de staatssecretaris verstrekt. Daarom is van een onttrekkingsrisico geen sprake meer. Daarnaast heeft eiser nooit documenten gehad en is hij voor het verkrijgen hiervan afhankelijk van de Tunesische autoriteiten. Het voortduren van de bewaring kan daarom in alle redelijkheid niet voor rekening en risico van eiser komen. De staatssecretaris heeft deze (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden onvoldoende onderkend.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat zij eerder heeft geoordeeld dat de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel van bewaring voldoende heeft gemotiveerd waarom het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. [8] In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende reden voor een ander oordeel. Uit de voortgangsrapportage en het verslag van het vertrekgesprek van 30 april 2024 volgt immers dat eiser, anders dan hij zelf stelt, voor wat betreft zijn vertrek naar Tunesië en het verkrijgen van reisdocumenten een passieve houding aanneemt en dat hij niet expliciet uitspreekt mee te willen werken aan een vertrek naar Tunesië. [9] Eiser heeft dit niet betwist. Het is daarnaast niet gebleken dat eiser (bijvoorbeeld) contact heeft opgenomen met de Tunesische autoriteiten om de afgifte van een reisdocument te bespoedigen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging niet in het voordeel van eiser had moeten laten uitvallen om de reden dat eiser alle medewerking aan zijn uitzetting verleent.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [10]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek op schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6132.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7139.
3.Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.ABRvS 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990, r.o. 1.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6132, r.o. 10.1.
7.Eiser wijst op HvJEU 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320 (
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 18 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6132, r.o. 9.2.
9.Zie bijvoorbeeld het verslag van het vertrekgesprek van 30 april 2024, p. 2.
10.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.