ECLI:NL:RBDHA:2024:9253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/2046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan en de afwijzing op grond van de Tolkenregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse man, behandeld tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan. Eiser had op 13 februari 2022 een verzoek ingediend, dat door de minister van Defensie op 22 februari 2022 werd afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk met een besluit van 1 februari 2023. Eiser betoogt dat deze afwijzing wel degelijk een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om overbrenging een besluit is en dat de minister het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2046

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek bij e-mailbericht van 22 februari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser nietontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 13 februari 2022 heeft eiser een verzoek ingediend om hem over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt in de periode september 2004 tot maart 2007 te hebben gewerkt voor [bedrijfsnaam 1] , een bedrijf dat als onderaannemer werkzaam was voor
the Dutch International Security Assistance Force(ISAF) en [bedrijfsnaam 2] . Verweerder heeft het verzoek om overbrenging afgewezen omdat eiser niet aan de voorwaarden van de Tolkenregeling voldoet. Verweerder heeft het daartegen gemaakte bezwaar nietontvankelijk verklaard, omdat het e-mailbericht van 22 februari 2022 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar en beroep open staat.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiser betoogt dat de afwijzing van zijn verzoek door verweerder een besluit is in de zin van de Awb en dat zijn bezwaar daarom ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hij verwijst daarbij onder meer naar de uitspraken van de hoogste bestuursrechter van 14 september 2022. [2] Voorts betoogt eiser dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
4. Verweerder stelt dat een reactie op een verzoek om overbrenging uit Afghanistan op grond van de Tolkenregeling geen besluit is in de zin van de Awb. Daartoe voert verweerder onder meer aan dat de Tolkenregeling geen publiekrechtelijke grondslag heeft en er geen aanleiding bestaat om, net als in het geval van de bij brief van 11 oktober 2021 getroffen speciale voorziening, [3] een uitzonderlijke situatie aan te nemen en een reactie op een verzoek toch aan te merken als een besluit in de zin van de Awb. Dat betekent dat eiser zich niet tot de bestuursrechter kan wenden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De hoogste bestuursrechter heeft op 10 april 2024 geoordeeld dat de afwijzing van een verzoek op grond van de Tolkenregeling een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
7. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,-). Er is geen griffierecht betaald, daarom hoeft verweerder geen griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592 en ECLI:NL:RVS:2022:2684.
3.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
4.Uitspraak van de Afdeling van 10 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1500.