ECLI:NL:RBDHA:2024:9098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat hij niet op de hoogte was van het aanmeldgehoor en geen uitnodiging heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt echter dat eiser op afdoende wijze is opgeroepen voor het aanmeldgehoor en dat hij voldoende op de hoogte had kunnen zijn van de data en tijdstippen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de asielaanvraag van eiser niet aan zich heeft hoeven trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.

Eiser heeft ook aangevoerd dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die Nederland zouden moeten verplichten om de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deze omstandigheden voldoende heeft meegewogen en dat er geen reden is om aan te nemen dat Kroatië niet in staat is om de asielaanvraag van eiser adequaat te behandelen. De beroepsgrond slaagt niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.18294
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. I. Vreeken),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening1. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag in beginsel niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.2 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek geaccepteerd.
De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank bespreekt de beroepsgronden hieronder.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
2 Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Aanmeldgehoor
3. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat eiser niet in een (aanmeld)gehoor heeft kunnen horen dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag en daartegen dus ook geen bezwaren heeft kunnen inbrengen. Eiser heeft nooit een uitnodiging ontvangen voor het aanmeldgehoor en het is door de staatssecretaris niet aangetoond dat er daartoe tweemaal een uitnodiging is verstuurd (te weten voor het aanmeldgehoor op 29 december en op 30 december 2023), dan wel dat er sprake is geweest van een oproeplijst voor het aanmeldgehoor op deze data waar eisers naam op stond. Eiser kon dus niet op de hoogte zijn van het aanmeldgehoor. Daarbij komt de gemachtigde van eiser pas op 14 februari 2024 aan eiser is gekoppeld en pas op 27 februari 2024 voor het eerst contact heeft gehad met eiser. De gemachtigde van eiser heeft daarom niet, voordat het voornemen is genomen, aan eiser kunnen vragen waarom hij niet is verschenen bij het aanmeldgehoor.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser op afdoende wijze is opgeroepen voor het aanmeldgehoor op 29 en 30 december 2023 en overweegt daartoe als volgt. In de verslagen van het aanmeldgehoor van 29 december 2023 en 30 december 2023 staat dat eiser een uitnodiging heeft gekregen om zich om op de betreffende datum op een bepaalde tijd in [plaats] te melden om te kunnen starten met het aanmeldgehoor. Ter zitting heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat dit niet klopt. Eiser heeft namelijk geen uitnodiging gekregen, maar zijn V-nummer stond op een oproeplijst. Deze oproeplijst is voorafgaand aan het aanmeldgehoor op 29 december 2023 opgehangen in de opvanglocatie in [plaats] . Eiser is echter niet verschenen voor dit aanmeldgehoor. Omdat eiser niet is verschenen is hij een dag later opnieuw opgeroepen om te verschijnen bij het aanmeldgehoor Dublin. Dit is eveneens gebeurd door het plaatsen van het V-nummer van eiser op de oproeplijst voor 30 december 2023. Ook op die dag is eiser echter niet verschenen. De staatssecretaris heeft de beide oproeplijsten ook overgelegd en de rechtbank heeft geconstateerd dat het V-nummer van eiser daar inderdaad op staat vermeld. Verder heeft de staatssecretaris gemotiveerd dat deze oproeplijsten tijdig voorafgaand aan de gehoren aan het COA in [plaats] worden verstrekt en vervolgens ook tijdig van te voren door het COA daar worden opgehangen, waardoor eiser er op tijd van op de hoogte kon zijn dat er een aanmeldgehoor plaatsvond. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser op de hoogte was of had kunnen zijn van de data en tijdstippen van het aanmeldgehoor. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij hiervan niet op de hoogte was of had kunnen zijn. Dat de gemachtigde van eiser pas na de beide data voor het aanmeldgehoor aan eiser gekoppeld is, maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Claimakkoord
5. Eiser stelt dat het onjuist is dat de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. De Kroatische autoriteiten hebben het claimverzoek namelijk geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit betekent niet automatisch dat de Kroatisch autoriteiten ook de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag van eiser hebben geaccepteerd. Door te citeren uit artikel 28, eerste lid, onder a van de Procedurerichtlijn, lijkt het erop dat de behandeling van eisers asielaanvraag in Kroatië zal eindigen vanwege de impliciete intrekking van die aanvraag. Volgens eiser moet Nederland daarom nadere vragen stellen aan de Kroatische autoriteiten over de vraag of eisers asielaanvraag inhoudelijk zal worden behandeld.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Kroatië heeft door het claimverzoek te accepteren op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening erkend dat zij, als eerste lidstaat waar eiser een asielaanvraag heeft ingediend, moet vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van deze asielaanvraag.3 Het is dan aan Kroatië om eventueel verder te kijken en te bepalen of een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag. Dat er in het geval van eiser sprake zou zijn van een impliciete intrekking, betekent verder ook niet dat de Kroatische autoriteiten de asielaanvraag van eiser niet inhoudelijk in behandeling zullen nemen, of dat eiser geen herhaalde asielaanvraag kan indienen. Gezien het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit gegaan worden dat Kroatië de asielaanvraag van eiser behandelt in lijn met de Europese richtlijnen en internationale verdragen op het gebied van asielrecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft namelijk in de uitspraak van 13 september 20234 nog bevestigd dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat het in zijn geval niet mogelijk zal zijn om een nieuwe aanvraag in te dienen. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser stelt dat er in zijn geval sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan Nederland de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Eiser heeft in Kroatië in detentie gezeten en heeft pushbacks meegemaakt. Deze detentie heeft voor eiser traumatische ervaringen opgeleverd. In Kroatië is er echter een gebrek aan adequate en continue psychische zorg en is er geen behandeling voor vreemdelingen die bijzonder kwetsbaar zijn. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 februari 20245 waarin op basis van het feit dat (i) uit het AIDA-rapport update 2022 blijkt dat de medische en psychische zorg in opvangcentra met name door Medicins du Monde (MdM) wordt verleend en op basis van het feit dat (ii) uit dat rapport en uit informatie van de Swiss Refugee Council blijkt dat MdM die medische en psychische zorg in opvangcentra verleent, tijdelijk de activiteiten in de opvangcentra heeft moeten stopzetten door gebrek aan financiering, wordt geoordeeld dat in Kroatië bij plaatsing in een opvangcentrum geen verschillende behandeling is voor mensen die bijzonder kwetsbaar zijn en dat er een gebrek is aan adequate en continue psychologische hulp. Deze uitspraak is bevestigd door de Afdeling in de uitspraak van 21 maart 20246. Voor eiser is er dus praktisch geen passende zorg aanwezig in Kroatië. Het is daarbij aan de staatssecretaris om te motiveren of omstandigheden die eiser heeft aangevoerd in dit kader, moeten worden aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden. Dat heeft de staatssecretaris in dit geval niet gedaan.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de asielaanvraag van eiser niet aan zich heeft hoeven trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, dan wel er bijzondere voorzieningen zouden moeten worden getroffen in de zin van Tarakhel7. De omstandigheden die eiser heeft meegemaakt in Kroatië, namelijk de detentie waarin hij

3.ECLI:NL:RVS:2024:1812.

6 202400953/1/V3.
7 ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
moest verblijven en dat hij slachtoffer is geworden van pushbacks, heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank voldoende meegewogen in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling van 30 april 20248. De staatssecretaris heeft deze omstandigheden daarom niet hoeven aan te merken als bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan Nederland de asielaanvraag van eiser in behandeling had moeten nemen.
Verder blijkt uit de door eiser overgelegde medische informatie dat hij stress ervaart als gevolg van depressies of somberheid en gezien de omstandigheden die eiser heeft meegemaakt in Kroatië. Dit leidt er echter niet direct toe dat eiser als bijzonder kwetsbaar persoon aangemerkt moet worden in de zin van Tarakhel. De rechtbank volgt de staatssecretaris verder in zijn standpunt dat verder ook niet gebleken dat eiser in Kroatië niet de juiste medische en psychische hulp kan krijgen als hij die nodig heeft of dat Nederland de meest aangewezen lidstaat is om deze medische hulp te bieden. Uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag en de Afdeling, waar eiser naar verwijst, en het AIDA-rapport update 2022, d.d. juni 2023, pagina 98 blijkt dat MdM de hulpverlening ‘tijdelijk’ heeft stopgezet. Echter uit het rapport van de European Union Agency for Asylum:
‘Input by civil society organisations to the Asylum Report 2024’van 29 november 2023 waar de staatssecretaris naar verwijst blijkt dat deze tijdelijke opschorting van de zorg door MdM inmiddels is beëindigd. In dit rapport staat namelijk dat MdM zijn activiteiten in Kroatië heeft gestopt van 22 mei 2023 tot en met eind augustus 2023. Niet is gesteld of is gebleken dat MdM na deze periode de medische en psychische zorg niet opnieuw heeft opgepakt zoals deze vóór 22 mei 2023 werd verleend (zoals beschreven in de
‘Roadmap Dublin Transfer Factsheet – Croatia: Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Croatia’). Hierdoor heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat er vanuit gegaan kan worden dat eiser ook in Kroatië medische en psychische zorg kan krijgen als hij die nodig heeft.
Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat op grond van artikel 32 van de Dublinverordening de medische gegevens van eiser overgedragen kunnen worden aan de Kroatische autoriteiten. Eiser moet daarvoor wel toestemming geven. Indien de Kroatische autoriteiten vervolgens aangeven dat zij niet in de bijzondere behoeften van eiser kunnen voorzien zal de feitelijke overdacht worden opgeschort. De staatsecretaris heeft daarbij verwezen naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 september 20179. Gezien dit alles is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan Nederland de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

8.ECLI:NL:RVS:2024:1778.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juni 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.