ECLI:NL:RBDHA:2024:9024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17991 en NL24.17993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 24 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening, op 13 mei 2024 op zitting behandeld. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, wat betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank legt uit dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt, ondanks de systematische en fundamentele fouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Kroatië. Eisers hebben op 9 december 2023 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac blijkt dat zij op 23 november 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvragen van eisers onverplicht aan zich te trekken wegens bijzondere individuele omstandigheden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17991 en NL24.17993

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

[eiseres], v-nummer: [nummer 2], eiseres
hierna: eisers
mede namens hun minderjarige kinderen:
[kind 1] en [kind 2], v-nummers: [nummer 3] en [nummer 4]
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 24 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken om een voorlopige voorziening [1] , op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eisers stellen de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1981 en [geboortedatum 2] 1984. Zij hebben op 9 december 2023 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 23 november 2023 in Kroatië een verzoek om internationale bescherming hebben ingediend. Op 30 januari 2024 heeft Nederland de autoriteiten van Kroatië verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Op 13 februari 2024 zijn de autoriteiten van Kroatië hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Totstandkoming van het besluit
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eisers betogen dat ten aanzien van Kroatië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Kroatië is namelijk sprake van systematische en fundamentele fouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Er is sprake van op grote schaal uitgevoerde pushbacks, mensenrechtenschendingen, structureel politiegeweld en gebrek aan opvangplekken en medische zorg. De staatssecretaris verwijst ten onrechte enkel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023 [3] en gaat ten onrechte voorbij aan de overgelegde brief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 17 oktober 2023. Daaruit blijkt dat pushbacks niet alleen aan de grenzen plaatsvinden, maar ook bij migranten die zich in het grensgebied of verder op het grondgebied van Kroatië bevinden. Daardoor kan hier niet uit worden afgeleid dat dit niet geldt voor Dublinclaimanten, omdat het over het gehele grondgebied gaat. Ter zitting stelt de gemachtigde van eiser dat uit de uitspraak van de Afdeling niet blijkt dat het rapport van Border Violence Monitoring network van 8 mei 2023 is meegenomen in die uitspraak.
Ten aanzien van de persoonlijke ervaringen betogen eisers dat zij na binnenkomst in Kroatië meteen in detentie zijn geplaatst en mishandeld. De verklaringen hierover worden ondersteund door de overgelegde landeninformatie (de brief van VWN). Zij werden met een kind van twee en twaalf geplaatst in een lege ruimte van twee bij tien zonder enige voorzieningen liggende op een harde ijskoude vloer, met ongeveer 20/25 anderen waarbij er geen eten en drinken werd verstrekt en er slechts één toilet was voor 40/50 mensen. In dit verband, de detentie van een minderjarige, verwijzen eisers ook naar het arrest van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) van 22 oktober 2021 in de zaak M.D. en A.D. tegen Frankrijk. [4] Tijdens detentie werd hen verder gedwongen om vingerafdrukken af te geven, waarna hun werd verteld dat zij Kroatië moesten verlaten en niet meer terug moesten keren. Zij zijn daarna niet toegelaten tot de asielprocedure, maar in een busje naar een station gebracht. Deze omstandigheden zijn door de staatssecretaris onvoldoende betrokken bij de beoordeling. De staatssecretaris had dan ook beter moeten motiveren waarom in hun geval redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij zich tot de autoriteiten zouden wenden met een klacht en waarom van hen verwacht mag worden dat zij zich opnieuw tot de Kroatische autoriteiten wenden. Daarbij verwijzen eisers naar het arrest van het EHRM van 21 januari 2011 in de zaak M.S.S. (M.S.S.-arrest). [5]
Verder betogen eisers dat in hun situatie sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Eisers hebben in beroep ook medische stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Zij verwijzen daarbij naar het arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (Tarakhel-arrest). [6] In beroep hebben eisers nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 maart 2024, [7] waarin de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat, gelet op het feit dat er sprake is van enige mate van kwetsbaarheid en passende gezondheidszorg waarschijnlijk ontbreekt in Kroatië, er geen sprake is van een artikel 3 EVRM schending.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er in beginsel van mag uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Daarbij verwijst de staatssecretaris terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. [8] Daaruit volgt dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten die worden overgedragen opvangen en toelaten tot de asielprocedure en dat zij niet het risico lopen om te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Volgens de Afdeling vormen de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) om te twijfelen of ten aanzien van Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder volgt daaruit dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Dublinclaimanten als vreemdeling niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten zelf te vrezen hebben voor pushbacks. Gelet op deze uitspraak kan de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië in beginsel (weer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het is daarom aan eisers om het vermoeden dat Kroatië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [9] Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. Hoewel het klopt dat de brief van VWN, en een aantal van de daarbij behorende bijlages, dateren van ná de Afdelingsuitspraak, betekent dat niet dat er niet meer van de juistheid van die uitspraak kan worden uitgegaan. Het ligt op de weg van eisers om te stellen en nader te onderbouwen dat uit deze brief volgt dat er, ten opzichte van de informatie die is meegewogen door de Afdeling, sprake is van een wezenlijk andere situatie. Daarin zijn eisers niet geslaagd. Ter zitting is niet concreet aangegeven uit welke passage(s) van deze brief volgt dat er volgens hen daarom sprake is van wezenlijk andere omstandigheden dan ten tijde van de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023. De enkele verwijzing ter zitting naar het rapport van Border Violence Monitoring network van 8 mei 2023, die dateert van vóór de uitspraak, is daartoe onvoldoende.
6.2.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat uit de brief van VWN blijkt dat Médecins du Monde niet meer aanwezig is in de opvangcentra onvoldoende is om aan te nemen dat Dublinclaimanten geen toegang hebben tot medische zorg. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat het beroep op het Tarakhel-arrest niet slaagt, omdat uit eisers stellingen en verklaringen geen bijzondere behoeften kunnen worden afgeleid. De enkele omstandigheid dat eisers een gezin met minderjarige kinderen zijn met medische problematiek leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. De overgelegde medische stukken maken dit ook niet anders. Bovendien volgt uit de Dublinverordening dat de verantwoordelijke lidstaat bij de overdracht wordt geïnformeerd door de overdragende lidstaat wanneer sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling na de overdracht de benodigde behandeling krijgt. Eiser kan toestemming verlenen voor de overdracht van deze gegevens op grond van artikel 32 van de Dublinverordening.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de verklaringen van eisers over hun eigen ervaringen en detentie in Kroatië er ook niet toe dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de gestelde detentie betrekking had op de illegale inreis en eisers nu worden overgedragen op basis van de Dublinverordening waarbij sprake is van een geregistreerde legale binnenkomst. Niet is gebleken dat eisers bij terugkeer naar Kroatië weer in detentie terecht zullen komen. De verwijzing naar het arrest M.D. en A.D. tegen Frankrijk treft dan ook geen doel. Indien eisers van mening zijn dat de Kroatische detentieomstandigheden niet geschikt waren voor hun kinderen, dan ligt het op hun weg om hierover een klacht in te dienen bij de daarvoor bestemde Kroatische autoriteiten. De enkele omstandigheid dat eisers vingerafdrukken zijn afgenomen leidt ook niet tot de conclusie dat ten aanzien van Kroatië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij voorkomende problemen kunnen eisers klagen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gesteld noch gebleken dat eisers eerder hebben geprobeerd om te klagen en dat de autoriteiten van Kroatië hen niet konden of wilden helpen. De rechtbank oordeelt daarom dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië – anders dan de Afdelingsuitspraak – risico lopen op pushbacks of dat anderszins ten aanzien van dit land niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris hoefde daarom geen nader onderzoek, in de zin van het M.S.S.-arrest, te doen. De situatie in Kroatië is niet vergelijkbaar met de situatie in Griekenland die voorafging aan het M.S.S.-arrest.
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eisers betogen dat hun asielaanvragen onverplicht in behandeling hadden moeten worden genomen door de staatssecretaris. Er is sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht van eisers aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij verwijzen eisers naar de eerdere detentie, de erbarmelijke omstandigheden en mensonterende behandeling. Eisers verwijzen in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023 [10] en van 10 november 2023 [11] , en van zittingsplaats Arnhem van 20 december 2023 [12] . Ook de medische omstandigheden van eisers maken dat de asielaanvragen inhoudelijk door de staatssecretaris behandeld hadden moeten worden. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij, en met name de kinderen, het psychisch niet aankunnen om terug te keren naar Kroatië gelet op wat zij daar hebben meegemaakt en gelet op hun medische situatie. In beroep hebben eisers nog een concept-ondersteuningsplan van hun kind [kind 2] overgelegd. De staatssecretaris is niet ingegaan op de bijzondere individuele omstandigheid inzake de in Nederland verblijvende familie en de nauwe intensieve band met hen, die wel afdoende is aangetoond met de eigen verklaringen en de verklaringen van de grootouders. Dit blijkt ook uit het medisch dossier. In beroep hebben eisers daartoe nog een UNRWA familiedocument met vertaling overgelegd. Verder behelst het besluit geen zorgvuldige weging van de belangen van de twee jonge kinderen. Op grond van de eerdere detentie en zeer slechte behandeling in Kroatië en de medische situatie van de kinderen komen vooral het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarigen, veiligheid en beveiligingsoverwegingen en de standpunten van de minderjarigen bijzondere zwaarte toe, maar gelet op de aanwezigheid in Nederland van naaste familieleden speelt ook de mogelijkheid van gezinshereniging een rol. Alle omstandigheden (waaronder de medische) moeten in onderling verband en samenhang worden bezien en dat is niet gebeurd
.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit uitgebreid is gemotiveerd waarom eisers asielaanvragen niet in behandeling worden genomen. Er wordt niet betwist dat eisers in Kroatië door de autoriteiten zijn behandeld op een manier die zij als vervelend hebben ervaren, maar eisers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de behandeling onrechtmatig was. Daarbij verwijst de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. Verder blijkt uit de door eisers overgelegde medische dossiers niet van (ernstige) psychische gevolgen van hun ervaringen in Kroatië en daarom zijn er geen aanwijzingen dat zij in Nederland specialistische zorg nodig hebben of een behandeling dienen te ondergaan. Uit de patiëntendossiers van de kinderen blijkt niet dat de klachten die zij hebben opgelopen hun oorzaak vinden in de gebeurtenissen in Kroatië. Ook is niet gebleken dat de zorg die zij momenteel in Nederland ontvangen, niet geboden of overgenomen kan worden door de Kroatische autoriteiten. In het bestreden besluit stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de gestelde familieband niet nader is onderbouwd. Echter, ter zitting heeft de staatssecretaris de familieband met de (schoon)ouders van eisers nu wel aangenomen, maar de staatssecretaris blijft verder bij zijn standpunt. De Dublinverordening is namelijk niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij familieleden in Nederland kan worden verkregen. Verder is het altijd in het belang van een minderjarige om bij zijn/haar ouder(s) te blijven. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het in het belang van hun kinderen zou zijn om de asielaanvragen in Nederland inhoudelijk te behandelen. Er zijn geen aanwijzingen dat het voor het welzijn en de sociale ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk is dat eisers een asielprocedure in Nederland doorlopen. Het komt voor eisers rekening en risico dat zij met hun minderjarige kinderen vertrekken uit het land van herkomst. De staatssecretaris ziet hierin geen aanleiding om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet dan wel onvoldoende in onderlinge samenhang heeft gemotiveerd en bezien waarom hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvragen van eisers onverplicht aan zich te trekken wegens bijzondere individuele omstandigheden. Hoewel de persoonlijke omstandigheden van eisers elk afzonderlijk wellicht niet leiden tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, is niet uitgesloten dat alle losse elementen in onderling verband wel kunnen maken dat de staatssecretaris in redelijkheid zou moeten overgaan tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de staatssecretaris de gebeurtenissen in Kroatië, de gestelde familiebanden die op zitting door de staatssecretaris nu, in tegenstelling tot het bestreden besluit, wel worden aangenomen, de belangen van de kinderen en de medische situatie van eisers en hun kinderen in onderlinge samenhang heeft gewogen in het kader van de vraag of terugkeer naar Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank betrekt hierbij dat de ervaringen van eisers in Kroatië niet enkel relevant zijn in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en of daarmee de drempel van zwaarwegendheid wordt gehaald. Ook ter zitting is onvoldoende gemotiveerd waarom alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang niet maken dat eisers een geslaagd beroep kunnen doen op artikel 17 van de Dublinverordening. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd en moet om die reden worden vernietigd. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op hetgeen onder 7.2. is overwogen is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de staatssecretaris op om met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL24.17992 en NL24.17994.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.ECLI:CE:ECHR:2021:0722JUD005703518.
5.ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609.
6.ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
7.Zaaknummer NL23.39318 (niet gepubliceerd).
9.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.