ECLI:NL:RBDHA:2023:20793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Verwers, betoogde dat de staatssecretaris niet langer kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië, gezien de meldingen van mensenrechtenschendingen en pushbacks in dat land. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet van de discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de aanvraag onverplicht in behandeling te nemen, ondanks de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder medische problemen en familiebanden in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de staatssecretaris wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep samen met zaaknummer NL23.35545 op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In Kroatië is sprake van op grote schaal uitgevoerde pushbacks. Ook maakt Kroatië zich schuldig aan mensenrechtenschendingen, structureel politiegeweld en er is een gebrek aan opvangplekken en toegang tot de medische zorg. De staatssecretaris verwijst enkel naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023 [2] en is niet ingegaan op de bij de zienswijze overlegde bronnen die niet in de uitspraak van de Afdeling zijn betrokken. Hij is niet ingegaan op de overlegde brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). De staatssecretaris heeft ten onrechte niet onderkend dat ook Dublinclaimanten in Kroatië slachtoffer kunnen worden van pushbacks.
Eiser wijst ook op zijn persoonlijke ervaringen in Kroatië, die passen in het beeld dat in de brief van VWN wordt geschetst. Hij is bij binnenkomst in detentie geplaatst en mishandeld. De voorzieningen, het sanitair en het eten en drinken waren (zwaar) ondermaats. De detentie was om die reden onrechtmatig. Tijdens de detentie is hij gedwongen om zijn vingerafdrukken af te nemen, daarna is hem de toegang tot de asielprocedure geweigerd. Eiser is in een busje met 15 anderen naar het station gebracht met de mededeling dat hij Kroatië moest verlaten. De enkele motivering, dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn omdat de staatssecretaris van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en de drempel van Jawo niet wordt gehaald, is in dit licht ontoereikend.
In de situatie van eiser is sprake van bijzondere kwetsbaarheid, uit landeninformatie blijkt dat het systeem voor het detecteren van bijzonder kwetsbare asielzoekers niet meer aanwezig is in de opvangcentra. Dit betekent ook dat asielzoekers en Dublinclaimanten geen dagelijkse toegang hebben tot medische zorg en psychische hulp. Eiser had niet de mogelijkheid om bij de Kroatische autoriteiten te klagen. De enkele stelling dat eiser kan klagen, is geen deugdelijk onderzoek in de zin van het M.S.S.-arrest [3] .
Toetsingskader
4.1.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in beginsel van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is daarom aan eiser om het vermoeden dat Kroatië niet aan zijn internationale verplichtingen voldoet aan de hand van objectieve aanknopingspunten te weerleggen. Als blijkt dat sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest te vallen. [4]
Algemene situatie in Kroatië en Afdelingsuitspraak
4.2.
Uit de Afdelingsuitspraak van 13 april 2022 [5] , volgt dat er ten tijde van die uitspraak twijfel bestond of ten aanzien van Kroatië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan. Die twijfel was gebaseerd op serieuze aanknopingspunten voor het risico op pushbacks bij Dublinclaimanten. De Afdeling oordeelde daarom dat de staatssecretaris gehouden was om nader onderzoek te verrichten naar de situatie van Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië.
In de uitspraak van 13 september 2023 [6] heeft de Afdeling vervolgens geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om te twijfelen of ten aanzien van Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de uitspraak van 13 september 2023 volgt dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Dublinclaimanten als vreemdeling niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat Dublinclaimanten zelf te vrezen hebben voor pushbacks. Gelet op deze uitspraak kan de staatssecretaris ten aanzien van Kroatië in beginsel (weer) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het is aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd. Eiser heeft een brief van VWN van 17 oktober 2023 met bijbehorende bronnen overlegd. Hoewel het klopt dat de brief, en een aantal van de daarbij behorende bijlages, dateren van ná de Afdelingsuitspraak, betekent dat niet dat er niet meer van de juistheid van die uitspraak kan worden uitgegaan. Het ligt op de weg van eiser om te stellen en nader te onderbouwen dat uit deze brief volgt dat er, ten opzichte van de informatie die is meegewogen door de Afdeling, sprake is van een wezenlijk andere situatie. Dat heeft eiser niet gedaan. Onder die omstandigheden kan de staatssecretaris, anders dan namens eiser is gesteld ter zitting, volstaan met de algemene motivering dat uit de brief van 17 oktober 2023 van Vluchtelingenwerk niet volgt dat de situatie in Kroatië nu anders is. Eiser heeft ter zitting wel gesteld dat uit deze brief een ander beeld naar voren komt, maar ook op dat moment heeft hij (grotendeels) nagelaten om dit nader te concretiseren. Hij heeft, behalve ten aanzien van de gezondheidszorg, niet concreet aangegeven uit welke passage(s) van deze brief volgt dat er volgens hem daarom sprake is van wezenlijk andere omstandigheden dan ten tijde van de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023.
4.4.
Het betoog van eiser op de zitting dat er geen NGO’s bij de vliegvelden aanwezig zijn en daardoor geen toezicht en controle over de Dublinclaimanten wordt uitgevoerd, betekent niet dat Kroatië niet zou voldoen aan de Europese richtlijnen. De afwezigheid van NGO’s op die locaties, betekent niet dat systeemfouten niet aan het licht (kunnen) komen indien die er zouden zijn. In dit verband wijst de rechtbank er op dat in het AIDA-rapport update 2022 van 26 juni 2023 [7] staat vermeld dat Dublinclaimanten bij terugkeer (in beginsel) toegang hebben tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De omstandigheid dat uit de brief van VWN blijkt dat Medicins du Monde niet meer aanwezig is in de opvangcentra, is, zoals door de staatssecretaris ter zitting ook is gesteld, onvoldoende om aan te nemen dat Dublinclaimanten geen toegang hebben tot de medische zorg. Bovendien volgt uit de Dublinverordening dat de verantwoordelijke lidstaat bij de overdracht wordt geïnformeerd door de overdragende lidstaat als er sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling na de overdracht de benodigde behandeling krijgt. Eiser kan toestemming verlenen voor de overdracht van deze gegevens. [8]
De rechtbank oordeelt daarom dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Kroatië – anders dan de Afdelingsuitspraak – risico lopen op pushbacks of dat anderszins ten aanzien van dit land niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris hoefde daarom geen nader onderzoek, in de zin van het arrest M.S.S., te doen. De situatie in Kroatië is niet vergelijkbaar met de situatie in Griekenland die voorafging aan het arrest M.S.S..
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank leiden de verklaringen van eiser over zijn ervaringen en detentie in Kroatië er evenmin toe dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de eerste plaats keert eiser nu via een andere juridische positie, namelijk als Dublinclaimant, terug naar Kroatië. Daarnaast zijn de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn van toepassing op de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië. De staatssecretaris stelt zich verder terecht op het standpunt dat eiser zich bij voordoende problemen kan wenden tot de (hogere) Kroatische autoriteiten en de aangewezen instanties. Het is voorstelbaar dat eiser tijdens zijn vorige verblijf in Kroatië het gevoel had dat hij niet kon klagen of dat dit geen zin zou hebben, maar dit betekent niet dat dit objectief gezien ook zo was. Ook kan hij niet worden gevolgd in zijn stelling dat klagen niet van hem kon worden verwacht. Vaststaat dat eiser niet heeft geklaagd terwijl niet aannemelijk is dat die gelegenheid niet bestond. Eiser is weliswaar afgezet bij een treinstation maar hij is, volgens zijn verklaringen tijdens het aanmeldgehoor kennelijk niet meteen vertrokken uit Kroatië. [9] Hij is teruggegaan naar de smokkelaar in Zagreb. Niet valt in te zien waarom eiser, in afwachting van zijn doorreis naar Nederland en eventueel met hulp van een derde, niet had kunnen klagen over zijn behandeling. Er is (daarom) niet gebleken dat de (hogere) Kroatische autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen
Heeft de staatssecretaris aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag onverplicht in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is sprake van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht van eiser aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Eiser voert hiertoe de omstandigheden en gebeurtenissen aan waarmee hij in Kroatië te maken heeft gehad. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 11 oktober 2023 [10] en van 10 november 2023 [11] . Ook de medische omstandigheden van eiser maken dat de asielaanvraag inhoudelijk door de staatssecretaris behandeld moet worden. Eiser heeft een gezwel in zijn mond wat in Nederland wordt onderzocht, ook heeft hij een ontsteking aan zijn gehemelte waarvoor hij medicatie slikt en bijwerkingen van ervaart. Op 10 november 2023 heeft eiser een MRI-scan bij de kaakchirurg en op 14 november 2023 een afspraak met een specialist. Ook heeft eiser binnenkort een afspraak met een psycholoog van Ipsy vanwege slaapproblematiek en angsten. Eiser heeft daarnaast pijnklachten omdat hij door de politie in Kroatië op zijn rug is geslagen. Verder heeft eiser een hechte band met zijn drie broers en één zus die in Nederland wonen. Er is sprake van wederzijdse afhankelijkheid. Deze afhankelijkheid – in het bijzonder met zijn broer [naam] – heeft de staatssecretaris ondanks een instemmingsverklaring ten onrechte niet erkend. [12] De staatssecretaris heeft nagelaten om de familieband met zijn broer en de medische omstandigheden ook bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening te betrekken. Deze zijn uitsluitend apart, en in een ander kader, meegewogen. Eiser betoogt in dit verband tot slot dat de staatssecretaris de (bijzondere) individuele omstandigheden in ieder geval niet, of onvoldoende, in onderling verband en samenhang heeft bezien.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet blijkt dat er in zijn situatie sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht van eiser aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. De verklaringen van eiser over de gebeurtenissen en de situatie in Kroatië maken niet dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure.
Eiser heeft zijn gestelde broers al tien jaar niet gezien, zijn zus verbleef toen nog in Syrië. Dit maakt dat eiser zich ook zonder de aanwezigheid van zijn broers en zus staande kan houden. Bovendien is de Dublinverordening niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. De staatssecretaris ziet hierin geen aanleiding om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken.
5.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiser en oordeelt dat de staatssecretaris niet in onderlinge samenhang heeft gemotiveerd en bezien waarom hij geen gebruik maakt van de discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken wegens bijzondere individuele omstandigheden. Hoewel de persoonlijke omstandigheden van eiser elk afzonderlijk wellicht niet leiden tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, is niet uitgesloten dat alle losse elementen in onderling verband wel kunnen maken dat de staatssecretaris in redelijkheid zou moeten overgaan tot toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de staatssecretaris de gebeurtenissen in Kroatië, de familieband en de medische situatie van eiser in onderlinge samenhang heeft gewogen in het kader van de vraag of terugkeer naar Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank betrekt hierbij dat de ervaringen van eiser in Kroatië niet enkel relevant zijn in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en of daarmee de drempel van zwaarwegendheid wordt gehaald. De staatssecretaris is er bij de besluitvorming namelijk vanuit gegaan dat de door eiser geschetste omstandigheden tijdens zijn detentie zich daadwerkelijk hebben voorgedaan. Dit is in het voornemen en besluit namelijk niet betwist. De rechtbank volgt eiser ook in zijn betoog dat de staatssecretaris in strijd met de goede procesorde handelt door de ervaringen van eiser in Kroatië voor het eerst in het verweerschrift te betwisten. De medische omstandigheden zijn in het voornemen en het bestreden besluit ook enkel (kenbaar) bij het beroep op het arrest C.K. betrokken. Ook in het verweerschrift of ter zitting is niet, althans onvoldoende, gemotiveerd waarom alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang niet maken dat eiser een geslaagd beroep kan doen op artikel 17 van de Dublinverordening. Het bestreden besluit is daarom ondeugdelijk gemotiveerd en moet om die reden worden vernietigd.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op hetgeen onder 5.2. is overwogen is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Omdat het beroep gegrond is blijven de overige beroepsgronden onbesproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De staatssecretaris zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
3.Eiser verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2011, zaaknummers 201009278/1 (ECLI:NL:RVS:2011:BR3771).
4.Het arrest Jawo van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
5.ABRvS van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
6.ABRvS van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
7.https://asylumineurope.org/wp-content/uploads/2023/06/AIDA-HR-2022-Update. In de brief van VWN wordt verwezen naar deze rapportage.
8.Artikel 32 van de Dublinverordening.
9.Pagina 7 van het Aanmeldgehoor.
10.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 11 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489.
11.Rb. Den Haag, zittingsplaats Haarlem van 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18085.
12.Eiser heeft op zitting verklaard dat hij geen beroep doet op artikel 16 van de Dublinverordening.