ECLI:NL:RBDHA:2024:89

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.32316
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 18 oktober 2021 afgewezen, en deze afwijzing is in het bestreden besluit van 14 september 2023 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 behandeld, waarbij de referent, zijn vader, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de gevraagde mvv terecht heeft geweigerd. Hoewel er sprake is van gezinsleven tussen eiseres en haar kleinzoon, de referent, heeft de staatssecretaris in zijn belangenafweging geconcludeerd dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van eiseres. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en de ouders van de referent, en dat de emotionele band niet voldoende is om de afwijzing te rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 18 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 14 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij deze afwijzing gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, zijn vader [naam 2] de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de gevraagde mvv heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit. [naam 1] is referent en de kleinzoon van eiseres. Referent is met ingang van 20 januari 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft op 23 februari 2021 gezinshereniging (nareis) aangevraagd voor zijn beide ouders, vijf zusjes en een broertje. Deze aanvragen zijn ingewilligd en het gezin is inmiddels ruim twee jaar in Nederland. Op 23 februari 2021 heeft referent ook namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’ (artikel 8 EVRM). Eiseres wil graag bij referent en de rest van het gezin in Nederland verblijven. Over de aanvraag heeft referent toegelicht dat eiseres vanaf de geboorte van de kleinkinderen bij het gezin in Syrië heeft verbleven en tot aan het vertrek van het gezin naar Nederland met het gezin in Turkije heeft samengewoond. Referent heeft verder toegelicht dat eiseres vroeger een grote rol speelde in de opvoeding en ook zorgtaken uitvoerde.
5.1.
Met het besluit van 18 oktober 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat tussen referent en eiseres sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Er wordt door de staatssecretaris namelijk een hechte persoonlijke band aangenomen. De belangenafweging valt echter in het nadeel van eiseres uit, aldus de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft ook de relatie tussen de vader van referent (de zoon van eiseres) en eiseres beoordeeld. Volgens de staatssecretaris is tussen hen geen sprake van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris is er tussen de vader van referent en eiseres namelijk geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De gevraagde mvv wordt daarom niet verleend.
5.2.
Referent en zijn vader hebben het bezwaarschrift op 3 augustus 2023 op een hoorzitting toegelicht.
5.3.
Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Tussen referent en eiseres is gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris blijft echter bij zijn standpunt dat tussen de ouders van referent en eiseres geen sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. In de gemaakte belangenafweging komt de staatssecretaris tot de conclusie dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van referent, de overige gezinsleden en eiseres. In het voordeel is veel gewicht toegekend aan het bestaan van een objectieve belemmering. In het nadeel is onder meer veel gewicht toegekend aan het belang van een restrictief toelatingsbeleid, het ontbreken van zwaarwegende belangen van referent en zijn zusjes en broertje, het economisch belang en de vaststelling dat geen sprake is van een intens gezinsleven.
Wat is (niet) in geschil?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat, vanwege een hechte en persoonlijke band, sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Tussen partijen is wel in geschil of sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen de ouders van referent en eiseres. In het bijzonder gaat het dan om de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook gaat het geschil over de vraag of de staatssecretaris de belangenafweging op een juiste wijze heeft verricht.
Is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de ouders van referent en eiseres?
7. Eiseres en de ouders van referent (de zoon en schoondochter van eiseres) stellen dat wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen. Zij voeren aan dat ze emotioneel zeer aan elkaar gehecht zijn en altijd hebben samengewoond. Eiseres heeft hulp en zorg nodig. Zij is al op leeftijd, heeft weinig inkomen en heeft medische problemen. De enigen die de benodigde hulp en zorg blijvend kunnen geven zijn haar zoon en schoondochter.
7.1.
Voor de vraag of tussen eiseres en haar zoon en schoondochter als volwassen familieleden sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM moet volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) worden beoordeeld of tussen deze familieleden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. [1] Uit deze rechtspraak volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. [2]
7.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Dit omdat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat tussen eiseres en haar zoon en schoondochter, de ouders van referent, geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. De staatssecretaris kan stellen dat eiseres niet financieel afhankelijk is van haar zoon. Eiseres ontvangt namelijk een (klein) pensioen en geld van een hulporganisatie. Daarnaast ontvangt zij vanuit Nederland geen financiële ondersteuning van haar zoon. Ook kan de staatssecretaris stellen dat weliswaar aannemelijk is dat eiseres enkele medische problemen heeft, maar dat geen sprake is van ernstige medische problematiek. In beroep heeft eiseres deze motivering niet op grond van medische stukken weersproken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar medische problemen of anderszins afhankelijk is van zorg die door haar zoon en schoondochter wordt verleend. De staatssecretaris heeft daarbij de verklaringen van referent en zijn vader tijdens de hoorzitting kunnen betrekken. Zo hebben zij verklaard dat de medische klachten eiseres niet beperken in het dagelijks leven. Ze heeft toegang tot de medische zorg in Turkije en krijgt medicatie die helpt. Verder kan ze koken, huishoudelijke taken verrichten, douchen en voor zichzelf zorgen. De staatssecretaris kan daaruit afleiden dat eiseres in staat is zelfstandig te functioneren en niet afhankelijk is van de fysieke aanwezigheid van haar zoon en schoondochter. De staatssecretaris kan daarbij ook betrekken dat de lichte ondersteuning die eiseres nodig heeft voor bijvoorbeeld het doen van boodschappen of het halen en brengen naar de dokter ook door anderen kan worden geboden, zoals nu ook al wordt gedaan door mensen in de buurt. [3] Niet valt in te zien dat deze vorm van zorg en ondersteuning in de toekomst niet kan worden voortgezet. De staatssecretaris kan er verder op wijzen dat eiseres, behalve het feit dat haar zoon met zijn gezin in Nederland woont, geen banden heeft met Nederland. De staatssecretaris kan slotte stellen dat weliswaar sprake is van een emotionele band, maar dat niet is gebleken van een zodanige emotionele afhankelijkheid dat eiseres zonder de fysieke nabijheid van haar zoon en schoondochter niet kan functioneren. Hoewel niet in geschil is dat eiseres langdurig heeft samengewoond in hetzelfde huis met haar zoon en zijn gezin kan de staatssecretaris op grond van het voorgaande stellen dat tussen eiseres en haar zoon en schoondochter geen sprake is van een meer dan een gebruikelijke afhankelijkheid. [4]
Heeft de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiseres laten uitvallen?
8. Eiseres betoogt dat sprake is van een intens gezinsleven. Dit moet zwaar in het voordeel meewegen omdat referent minderjarig is. In het bestreden besluit is er ten onrechte van uitgegaan dat praktische zorgtaken de intensiteit van het gezinsleven bepalen. Eiseres heeft referent en de andere kinderen mede opgevoed. Eiseres en referent zijn hierdoor emotioneel zeer aan elkaar gehecht. Zij is een onlosmakelijk deel van het gezin en is ook afhankelijk van het gezin. Het gezinsleven kan niet met digitaal of telefonisch contact worden ingevuld. Deze vorm van contact kan namelijk niet worden gelijkgesteld aan persoonlijk contact. Vanwege de sterke band en het gegeven dat referent en zijn broertje en zusjes eiseres zien als hun tweede moeder is wel degelijk sprake van een zwaarwegend belang om verblijf aan eiseres toe te staan. Eiseres wijst er verder op dat een objectieve belemmering is aangenomen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, dit weegt zeer zwaar. De staatssecretaris heeft verder ten onrechte gesteld dat zij niet sterk afhankelijk is van materiële zorg, aldus eiseres. Ze is redelijk op leeftijd, op korte termijn feitelijk alleen en heeft medische problemen. Er is in het bestreden besluit teveel vanuit gegaan dat de hulp die eiseres nu ontvangt blijvend is. Eiseres betoogt verder dat het gebrek aan inkomen van de vader van referent tijdelijk is. Hij studeert en heeft daardoor goede vooruitzichten op een baan. Op grond van dit alles stelt eiseres dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen.
8.1.
Volgens vaste rechtspraak moet de rechter bij de beoordeling van de belangenafweging allereerst toetsen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van de vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn. [5] Verder volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de staatssecretaris de feiten en omstandigheden op basis waarvan hij tot de conclusie is gekomen dat sprake is van familie- of gezinsleven in het voordeel van de betrokken vreemdeling(en) dient te betrekken bij de belangenafweging. Bij de vaststelling of beschermenswaardig familieleven tussen betrokkenen bestaat en de te verrichten belangenafweging zijn dezelfde feiten en omstandigheden van belang, waarmee zij elkaar beïnvloeden. [6]
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in zijn belangenafweging betrokken. Hij stelt zich niet onrechte op het standpunt dat sprake is van een “fair balance” tussen het belang van eiseres bij uitoefening van familieleven met referent (en de andere gezinsleden in Nederland) en het algemeen belang van Nederland dat is gediend met het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. De staatssecretaris mag in de belangenafweging de intensiteit van het familie- en gezinsleven betrekken. [7] De staatssecretaris stelt vervolgens niet ten onrechte dat niet (meer) sprake is van een intens (of intensief) familieleven. Weliswaar woonde eiseres in Syrië en Turkije bij het gezin van referent en heeft zij opvoedkundige en zorgtaken verricht, maar het is niet gebleken dat eiseres toen exclusief de rol van verzorgende ouder op zich had genomen. De ouders van referent zijn namelijk altijd aanwezig geweest om (ook) voor hun kinderen te zorgen. Dat referent (en de andere kleinkinderen) hun oma erg missen, emotioneel aan haar gehecht zijn en dagelijks met haar contact hebben, maakt niet dat hieraan doorslaggevend gewicht dient toe te komen. De staatssecretaris wijst er namelijk niet ten onrechte op dat het niet aannemelijk is dat eiseres, gelet op haar situatie, nog (primaire) zorgtaken op zal pakken als zij in Nederland zou zijn. Verder kan de staatssecretaris overwegen dat het belang van minderjarige kinderen wordt geacht te zijn gediend met samenleving met de ouders waar de primaire opvoedingstaak ligt. [8] Bovendien is het gezinsleven tussen referent en zijn ouders intensiever geworden sinds ze naar Nederland zijn gekomen, terwijl de rol van eiseres daarentegen kleiner is geworden. De staatssecretaris kan daarbij ook betrekken dat, ook al is sprake van een hechte en persoonlijke band tussen referent en eiseres, het gaat om een grootouder-kind relatie. Deze relatie vereist over het algemeen een mindere mate van bescherming dan de relatie tussen ouders en kinderen. [9] De staatssecretaris kan daarom bij zijn besluit betrekken dat referent en eiseres regelmatig via (video)bellen contact hebben, en dat niet valt in te zien dat dit contact niet op deze manier kan worden voorgezet. De staatssecretaris bepaalt met het voorgaande de intensiteit van het gezinsleven niet enkel op grond van de praktische zorgtaken, maar neemt ook en vooral de feitelijke situatie in ogenschouw. Daarbij betrekt de staatssecretaris in de belangenafweging ook de emotionele band tussen referent en eiseres. Daarmee betrekt de staatssecretaris de feiten en omstandigheden op basis waarvan hij familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen eiseres en referent aanneemt in de belangenafweging. De staatssecretaris kan in dat kader in het nadeel van eiseres wegen dat tussen haar en de ouders van referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijk afhankelijkheid. Voor wat betreft het betoog van eiseres over haar medische situatie en haar stelling dat ze sterk afhankelijk is van materiele zorg, verwijst de rechtbank naar wat hierover onder 7.2 is geoordeeld. De staatssecretaris kan verder de economische belangen van de Nederlandse staat in het nadeel van eiseres meewegen. De ouders van referent hebben geen werk en daarmee dus geen eigen inkomen, waardoor zij niet in staat zijn om zelfstandig de kosten van het levensonderhoud van eiseres te betalen. Dit betekent dan ook dat het verblijf van eiseres, die vanwege haar leeftijd en lichamelijke klachten zelf geen arbeid zal gaan verrichten, kosten met zich mee gaat brengen die de Nederlandse staat moet betalen, zoals een (bijstands)uitkering, toeslagen en gezondheidszorg. Dat de vader van referent mogelijk in de toekomst zelfstandig een inkomen kan genereren, betreft een toekomstig onzekere gebeurtenis die van allerlei factoren afhankelijk is.
Verder neemt de staatssecretaris aan dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar de staatssecretaris wijst er niet ten onrechte op dat dit één van het geheel aan mee te wegen aspecten is. Weliswaar hecht de staatssecretaris aan de objectieve belemmering veel belang, maar hij kan ook zwaarwegende belangen in het nadeel meewegen, zoals het economisch belang en het gegeven dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juni 2010,
2.Zie EHRM 12 juni 2010,
3.Zie ABRvS van 4 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, onder 3.2.
4.Vgl. ABRvS 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695.
5.ABRvS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964, onder 3.
6.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en ABRvS 9 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3660.
7.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.
8.ABRvS 12 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:756, onder 3.1.
9.EHRM 9 september 2019,