ECLI:NL:RBDHA:2024:8666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit hebbende homoseksuele man, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië als verantwoordelijk land voor de behandeling van de aanvraag werd aangemerkt op basis van de Dublinverordening. De eiser betoogde dat de verantwoordelijkheid van Kroatië niet vaststond en dat hij in Kroatië onmenselijk behandeld zou zijn, wat zou leiden tot een schending van zijn rechten. Tijdens de zitting op 24 mei 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank overwoog dat de Kroatische autoriteiten het claimverzoek van Nederland hadden geaccepteerd en dat er geen aanwijzingen waren dat de eiser in Kroatië te maken zou krijgen met pushbacks of andere schendingen van zijn rechten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die een overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en de eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18809

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van
eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de
behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.K.E. van den Heuvel als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1991 en de Iraanse nationaliteit te hebben.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de
Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is
vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit
verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat de verantwoordelijkheid van Kroatië nog niet vaststaat, omdat de claim is geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. In de beschikking staat dan ook ten onrechte dat Kroatië de verantwoordelijke lidstaat is en het overdrachtsbesluit is prematuur genomen. Verder is evident dat hij in Kroatië
onmenselijk en vernederend is behandeld en slachtoffer is geworden van een pushback. Hetgeen eiser heeft meegemaakt heeft plaatsgevonden na de uitspraak van de Afdeling [3] van 13 september 2023 [4] , wat maakt dat niet van het oordeel van de Afdeling uitgegaan kan worden. Hij beroept zich verder op uitspraken van deze rechtbank [5] en een brandbrief die de Stichting LGBT Asylum Support op 26 maart 2024 aan de staatssecretaris heeft gestuurd. Eiser is homoseksueel, wat in Kroatië nauwelijks wordt geaccepteerd en leidt tot verdere discriminatie. Zijn persoonlijke ervaringen met de autoriteiten in Kroatië en zijn homoseksuele geaardheid dienen te worden aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden die maken dat het van bijzondere hardheid getuigt om hem aan Kroatië over te dragen. Verweerder had daarom toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Bij bericht van 27 februari 2024 hebben de Kroatische autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. De verantwoordelijkheid van Kroatië staat daarmee vast. Dat het claimakkoord is gebaseerd op genoemd artikellid maakt dit niet anders.
5. Verweerder gaat er dan ook terecht van uit dat Kroatië in beginsel verantwoordelijk
is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder hierbij uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten
aanzien van Kroatië. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in zijn geval niet zo
is. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 bevestigd dat in het
geval van Kroatië wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. Dat eiser stelt in Kroatië slachtoffer te zijn geworden van een pushback doet daaraan niet af. Immers met het claimakkoord hebben de autoriteiten van Kroatië de terugname van eiser geaccepteerd. Eiser zal daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en eisers asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Voor zover eiser stelt dat van de Afdelingsuitspraak niet uitgegaan kan worden omdat hij heeft verklaard over een gebeurtenis van een latere datum, geldt dat hij destijds als asielzoeker illegaal het land binnengekomen was. Deze situatie is niet vergelijkbaar met die van een Dublinclaimant zoals eiser zal zijn. De rechtbank ziet gelet daarop geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken.
7. In het geval eiser in Kroatië wordt gediscrimineerd wegens zijn seksuele geaardheid of andersoortige problemen ervaart, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten voor hem onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De door eiser overgelegde brief van Stichting LGBT Asylum Support maakt dit niet anders.
8. In het kader van eisers betoog dat overdracht aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt, zijn de door eiser gestelde slechte ervaringen in Kroatië aan de grens en met de autoriteiten en zijn seksuele geaardheid naar voren gebracht. Deze omstandigheden zien evenwel enkel op onderwerpen die van betekenis zijn voor de beoordeling of er aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 [6] zijn deze omstandigheden derhalve niet van betekenis voor de beoordeling of er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet hierop en nu eiser geen andere individuele omstandigheden naar voren heeft gebracht, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet in
behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3714, en deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.