ECLI:NL:RBDHA:2024:3714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL24.718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvragen en de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening in het licht van bijzondere omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van twee eisers, van Turkse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2024 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen op verzoek van eisers, omdat nieuwe stukken ingediend waren die relevant konden zijn voor de beoordeling.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvragen van eisers niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling worden genomen. Dit artikel biedt de mogelijkheid om aanvragen inhoudelijk te behandelen indien er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een overdracht naar een ander land tot onevenredige hardheid maken. De rechtbank wijst op de verklaringen van eisers over hun ervaringen in Kroatië, waaronder geweld en schendingen van hun mensenrechten, en concludeert dat deze omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen door de staatssecretaris. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.718 en NL24.720

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser en [eiseres] , eiseres

V-nummers: [nummer 1] en [nummer 2] , samen: eisers
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 8 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder. Nadat het onderzoek ter zitting was gesloten, heeft de rechtbank, naar aanleiding van het verzoek van de gemachtigde van eisers op 6 februari 2024, besloten het onderzoek te heropenen omdat de in het verzoek genoemde stukken voor de beoordeling en beslissing van belang kunnen zijn. Op 8 en 9 februari 2024 hebben eisers nadere stukken ingebracht. Verweerder heeft hierop bij brief van 13 februari 2024 gereageerd. Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is enigszins terughoudend toetsend van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerder op grond van de door eisers aangevoerde bijzondere, individuele omstandigheden hun asielaanvragen niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [1] in behandeling neemt. De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden uitleggen hoe ze tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
Achtergrond
3. Eisers hebben de Turkse nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 2001 en [datum 2] . Zij hebben hun asielaanvragen in Nederland op 21 augustus 2023 ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eisers op 13 augustus 2023 een asielaanvraag in Kroatië hebben ingediend. Daarna zijn zij via Italië en Duitsland naar Nederland gereisd. Nederland heeft op 6 en 19 oktober 2023 bij Kroatië verzoeken om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Kroatië heeft deze verzoeken op 20 oktober 2023 en 2 november 2023 aanvaard. Op 19 september 2023 hebben eisers een aanmeldgehoor Dublin gehad. Eisers hebben toen bezwaren tegen de overdracht aan Kroatië naar voren kunnen brengen. In het aanmeldgehoor hebben eisers verklaard door de politie van Kroatië te zijn geslagen en beledigd. Telefoons en spullen zijn afgepakt en het paspoort van eiser is verbrand. In het bijzijn van andere migranten heeft de politie eiseres, die transgender is, uitgekleed en gefouilleerd. Eisers durfden niet te klagen. Eisers hebben op 13 oktober 2023 correcties en aanvullingen ingediend. Op 19 oktober 2023 zijn voornemens uitgebracht. Eisers hebben op 1 november 2023 een zienswijze ingebracht. Beroepsgronden zijn op 13 januari 2024 ingediend.
Besluit
4. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bespreking beroepsgronden
Voornemen
5. Eisers voeren aan dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld, omdat er voornemens zijn geuit zonder claimakkoord.
6. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat voornemens de asielaanvragen niet in behandeling te nemen geen formele besluiten zijn met rechtsgevolgen, maar voorbereidingshandelingen. Hierop kan gereageerd worden door middel van een zienswijze. Dat hebben eisers op 1 november 2023 gedaan. Hierop heeft verweerder gemotiveerd gereageerd in de bestreden besluiten van 8 januari 2024. De bestreden besluiten zijn niet kenbaar gemaakt, voordat de claimakkoorden op 20 oktober 2023 en 2 november 2023 waren ontvangen. Dat van vooringenomenheid sprake zou zijn is naar het oordeel van de rechtbank niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Daar is de rechtbank ook anderszins niet van gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Asielaanvraag in Kroatië
7. Eisers betwisten niet de systematiek van Eurodac, maar voeren aan dat vingerafdrukken gedwongen zijn afgenomen, dat niet is verklaard asiel te willen aanvragen in Kroatië, dat is aangegeven door te willen reizen naar Nederland om daar asiel aan te vragen en dat de Kroatische politie heeft medegedeeld dat de vingerafdrukken louter ten behoeve van strafrechtelijke doelen (een algemene politietaak) werden afgenomen en niet ten behoeve van Eurodac. Verweerder wordt daarom verzocht aan de Kroatische autoriteiten te vragen het equivalent van de M-035 te overleggen in de beroepsprocedure.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eisers vingerafdrukken in Kroatië hebben afgestaan. Zoals uit de resultaten van het Eurodac-onderzoek blijkt, zijn eisers in Kroatië geregistreerd met referentienummers [referentienummer 1] en [referentienummer 2] . Gelet op artikel 24, derde en vierde lid, van Verordening 603/2013 [2] moet op grond hiervan worden geconcludeerd dat eisers in Kroatië een asielverzoek hebben ingediend. [3] Met de claimakkoorden heeft Kroatië ook aangenomen dat er asielaanvragen zijn gedaan en acht het zich daarom verantwoordelijk voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben geen concreet onderbouwde gronden aangevoerd om te kunnen concluderen dat zij in Kroatië niet hebben verzocht om asiel. Daarbij heeft eiseres in het aanmeldgehoor bevestigd in Kroatië asiel te hebben aangevraagd. [4] Dat is ook niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Dat verweerder aan Kroatië zou moeten verzoeken een document over een asielaanvraag in Kroatië over te leggen, is daarom niet aan de orde. Ten aanzien van de verklaring dat het de bedoeling was om naar Nederland te komen en dat dit ook bij de autoriteiten in Kroatië kenbaar is gemaakt, heeft verweerder terecht overwogen dat in de Dublinverordening de criteria zijn vastgesteld voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Bij het toepassen van deze criteria is de intentie van eisers – om in Nederland te verblijven – niet bepalend. Het aangevoerde is naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak op dit punt.
De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Eisers voeren aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er hebben zich feiten en omstandigheden voorgedaan na de uitspraak van de Afdeling [5] van 13 september 2023 [6] die niet zijn betrokken. De Kroatische autoriteiten hebben ten aanzien van eisers mensenrechtenschendingen begaan en zich niet gehouden aan hun internationale verplichtingen en de Europese richtlijnen. Eisers hebben verklaard over de detentie, de mensonterende omstandigheden daar en foltering die door de politie heeft plaatsgevonden. Het was niet mogelijk hierover te klagen, onder meer omdat er geen (gesubsidieerde) rechtsbijstand was. Eisers hebben geen financiële middelen om zelf een advocaat te betalen. De politie in Kroatië vernielt stelselmatig goederen en documentatie van asielzoekers, foltert en vernedert. Eisers verwijzen ter nadere onderbouwing onder meer naar het rapport van HRW [7] van juni 2023 [8] en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juni 2022 [9] en de daar gestelde prejudiciële vragen, waarvan de antwoorden dienen te worden afgewacht. Nu handelen zonder te weten wat de uitkomst wordt van die procedure, kan bij overdracht leiden tot onherstelbare schade en schending van artikel 3 van het EVRM [10] en artikel 4 van het Handvest [11] .
10. De rechtbank stelt voorop dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 september 2023 [12] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dit oordeel heeft de Afdeling nadien diverse keren herhaald, bijvoorbeeld in een recente uitspraak van 24 januari 2024 [13] .
Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eisers om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat zij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Dit kunnen eisers doen met objectieve (landen)informatie en/of aan de hand van verklaringen over hun eigen ervaringen. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval eisers aannemelijk maken dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo [14] ).
10.1
Met de verwijzing naar de hierboven genoemde jurisprudentie en openbare bronnen zijn eisers er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij bij overdracht naar Kroatië geen toegang tot de asielprocedure, opvang, zorg en rechtsbijstand zouden krijgen dan wel dat hun asielaanvragen niet behandeld zullen worden en zij een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De verwijzing naar het rapport van HRW van juni 2023 leidt niet tot een ander oordeel aangezien daarin, voor zover dit rapport niet expliciet bij genoemde Afdelingsuitspraken is betrokken, geen wezenlijk ander beeld wordt geschetst.
Dit betekent dat verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit heeft kunnen gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Met het claimakkoord heeft Kroatië bovendien gegarandeerd dat eisers worden opgevangen, de asielverzoeken in behandeling zullen worden genomen en zich ook gebonden aan de voorwaarden zoals bepaald in de Europese richtlijnen die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. Er zijn ook diverse opvanglocaties voor kwetsbare vreemdelingen en zij krijgen alle bijbehorende rechten om hun asielaanvraag af te wachten. [15] Bij voorkomende problemen kan en mag bovendien van eisers verwacht worden dat zij zich tot de Kroatische autoriteiten wenden. Niet is aangetoond dat dit niet van hen verwacht kan worden.
10.2
Ten aanzien van verwijzing naar de prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022 [16] wordt het volgende overwogen. De Afdeling heeft op 16 augustus 2023 [17] overwogen dat de prejudiciële vragen die aan het Hof van Justitie zijn voorgelegd voor een situatie als deze kunnen worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen wordt er geen aanleiding gezien om de beslissing aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Kwetsbaarheid, Tarakhel
11. Eisers voeren aan dat zij als kwetsbaar dienen te worden aangemerkt [18] . Eisers behoren tot de LHBTIQ+ gemeenschap en hebben medisch-psychische zorg nodig. Er moet worden gegarandeerd dat zij samen kunnen blijven en de benodigde medische zorg en voorzieningen in Kroatië krijgen.
12. De rechtbank stelt vast dat, voor zover eisers stellen dat er aanvullende garanties dienen te worden afgegeven onder verwijzing naar het arrest Tarakhel, dat arrest betrekking heeft op een gezin met minderjarige kinderen. In het arrest hadden de vreemdelingen aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties in Italië geen adequate opvangvoorzieningen zouden krijgen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [19] volgt dat het arrest Tarakhel ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen, als aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de betrokken persoon kunnen hierbij van belang zijn. Ook volgt uit deze uitspraak dat aannemelijk moet worden gemaakt dat zich vergelijkbare omstandigheden voordoen als die waarmee de vreemdelingen in het arrest zich geconfronteerd zagen. De bewijslast dat sprake is van zo’n bijzondere kwetsbaarheid ligt bij de vreemdeling(en) [20] . Uit de verklaringen kunnen geen bijzondere behoeften van eisers worden afgeleid. De genderidentiteit leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat er sprake is van bijzondere kwetsbaarheid. Daarbij wordt overwogen dat uit artikel (31 en) 32 van de Dublinverordening volgt dat als sprake is van bijzondere medische behoeften, verzorging of behandeling, de verantwoordelijke lidstaat bij overdracht hierover wordt geïnformeerd. Hiervoor moeten eisers toestemming geven. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat eisers na de overdracht de benodigde voorzieningen zullen ontvangen. Eisers hebben niet met documenten aannemelijk gemaakt dat zij behoren tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep of dat er voor hen geen mogelijkheden tot medische voorzieningen zijn in Kroatië. Om die reden zijn er geen individuele garanties van Kroatië vereist.
De beroepsgrond slaagt niet.
Medische omstandigheden
13. Eisers voeren aan dat er niet op kan worden vertrouwd dat de Kroatische autoriteiten zullen voorzien in de juiste medische zorg. Eisers doen een beroep op het arrest C.K. [21] Ter nadere onderbouwing hebben eisers in aanvulling op de patiëntendossiers een e-mailbericht van de behandelaar [naam] , POH-ggz van 31 januari 2024 overgelegd en een brief van het Flevoziekenhuis van 9 februari 2024.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het arrest C.K. volgt dat, ook als van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, overdracht in het kader van de Dublinverordening op zichzelf een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest kan opleveren. Dit kan met name voorkomen als de overdracht van een vreemdeling met bijzonder ernstige psychische of lichamelijke problemen een ernstige verslechtering van zijn of haar gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben, zodat er een situatie ontstaat zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Of dit zo is, moet volgens de Afdeling worden beoordeeld bij de beslissing over de overdracht van die asielzoeker. Als een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, moet de IND bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. [22]
Naar het oordeel van de rechtbank is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. in dit geval niet gebleken. Uit de door eisers recent overgelegde medische documenten blijkt dat eiseres bekend is met een Hiv-infectie en een blindedarmoperatie heeft ondergaan en dat eisers bekend zijn met PTSS. Bij overdracht vreest de behandelaar dat de klachten verergeren en dat in Kroatië geen hulp is. Uit de documenten blijkt niet dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eisers. Daarnaast is niet onderbouwd dat eisers in Kroatië geen toegang tot medische zorg kunnen krijgen of dat zij in Kroatië niet passend kunnen worden behandeld. Eisers hebben onvoldoende aangetoond waarom verweerder op grond van het arrest C.K. de aanvragen in behandeling moet nemen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
15. Eisers voeren aan dat verweerder in dit geval ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening vanwege hun persoonlijke ervaringen in Kroatië, hun medische situatie en al hetgeen in deze zaak is aangevoerd en overgelegd.
16. Verweerder heeft in het besluit vermeld dat een asielaanvraag onverplicht inhoudelijk in behandeling kan worden genomen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening als sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Eisers zijn er met hun verklaringen over de genderidentiteit, medische omstandigheden en kwetsbaarheid niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat verweerder van de overdracht aan Kroatië af moet zien vanwege een onevenredige hardheid. Hierbij is van belang dat Kroatië partij is bij het EVRM en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Bovendien zijn medische aspecten op zichzelf niet voldoende om te spreken van een bijzondere omstandigheid, waarbij eisers ervan uit kunnen gaan dat dezelfde medische voorzieningen ter beschikking staan in Kroatië. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest geschikte land is om eisers te behandelen.
17. De rechtbank stelt vast dat eisers onbetwist hebben verklaard dat de politie van Kroatië eiser heeft geslagen en eiseres heeft beledigd. Er was geen eten. In het bijzijn van andere gedetineerde migranten heeft de politie eiseres, die transgender is, uitgekleed, vernederd en gefouilleerd. De telefoons en hun spullen zijn afgepakt door de politie. Het paspoort van eiser is verbrand. Eisers durfden niet te klagen en willen niet terug naar Kroatië vanwege de hevige emoties die dat oproept door wat hen daar is overkomen.
17.1
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheden in dit specifieke geval en in onderlinge samenhang bezien, verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat eisers asielaanvragen aan zich te trekken met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder dient te beoordelen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt en heeft dat onvoldoende gedaan in de besluiten. De rechtbank vindt daarvoor van belang de verklaringen van eisers zoals hiervoor vermeld, die inhouden dat wat eisers is overkomen door of namens de Kroatische autoriteiten is geschied terwijl zij onder de bescherming van de autoriteiten stonden. Dit is door verweerder niet bestreden. Dat zij niet hebben geklaagd bij diezelfde autoriteiten kan onder die omstandigheden redelijkerwijs niet worden tegengeworpen. De omstandigheden zoals door eisers geschetst kunnen in onderlinge samenhang bezien moeilijk anders worden betiteld dan als mensonterend. Verweerder heeft dit geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvragen van eisers toch in behandeling te nemen. De enkele stelling in het besluit en de toelichting ter zitting dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn, omdat ervan kan worden uitgegaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt, vindt de rechtbank een onbegrijpelijke en niet op deze zaak toegespitste motivering. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
18. De conclusie is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerder de asielaanvragen van eisers niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling neemt. De beroepen zijn om die reden gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
19. Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eisers twee beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 8 januari 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Verordening (EU) 603/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de instelling van 'Eurodac'
3.Zie ook artikel 9, eerste lid, en artikel 11, aanhef en onder b tot en met g) van Verordening 603/2013 en artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening
4.Aanmeldgehoor, pagina 7
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7.Human Rights Watch
8.
10.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
11.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
14.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 in de zaak Jawo, ECLI:EU:C:2019:218
15.Brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, ‘Dublinoverdrachten aan Kroatië’ (4392659); Beslisnota bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië van 21 december 2022 (4392657)
18.vergelijk het arrest Tarakhel, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712
20.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:223
21.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inzake C.K. tegen Slovenië, 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127
22.Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:129, van 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1802 en van 12 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2408