ECLI:NL:RBDHA:2024:8490
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en niet in behandeling nemen door de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.
Eiser voert aan dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de behandeling door Kroatië, omdat hij daar onvriendelijk is behandeld en risico loopt op pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, en dat de vrees voor pushbacks niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank wijst het beroep af en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.