ECLI:NL:RBDHA:2024:8490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17700
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en niet in behandeling nemen door de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 22 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 22 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard.

Eiser voert aan dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de behandeling door Kroatië, omdat hij daar onvriendelijk is behandeld en risico loopt op pushbacks. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, en dat de vrees voor pushbacks niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De rechtbank wijst het beroep af en stelt dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024, samen met de zaak NL24.17701, op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Kan er voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat er voor Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Daarom kan er geen overdracht aan Kroatië plaatsvinden. Eiser is in Kroatië erg onvriendelijk en bot behandeld. Eiser verwijst naar rechtspraak van deze rechtbank die zijn betoog onderschrijft. [2] Bovendien blijkt uit rechtspraak van deze rechtbank dat Dublinclaimanten een risico lopen om slachtoffer te worden van een pushback bij overdracht aan Kroatië. [3] Ook verwijst eiser naar rechtspraak waarin werd geoordeeld dat wanneer verklaringen van vreemdelingen over pushbacks gevolgd worden, de staatssecretaris gemotiveerd uiteen moet zetten waarom dit niet leidt tot een toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. [4]
5.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Kroatië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De rechtbank volgt in haar oordeel de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats. [5] In die uitspraak is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 september 2023 betrokken waarin werd overwogen dat de staatssecretaris door het nader onderzoek dat hij heeft verricht de vrees dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks heeft weggenomen. [6] Uit het onderzoek dat de staatssecretaris heeft verricht blijkt namelijk dat Dublinclaimanten die worden overgedragen aan Kroatië, worden opgenomen in de nationale asielprocedure. Vreemdelingen die zijn opgenomen in de nationale procedures worden – zoals blijkt uit de informatie die ten grondslag ligt aan de Afdelingsuitspraak – geen slachtoffer van pushbacks. De uitspraken over pushbacks waar eiser naar verwijst leiden – lettend op deze rechtspraak – niet tot een ander oordeel. Ook de uitspraken waarin wordt beoordeeld of de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom een overdracht niet van een onevenredige hardheid getuigt, leiden niet tot een ander oordeel, omdat deze toets ziet op een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Verder wordt door de staatssecretaris terecht overwogen dat Kroatië middels het claimakkoord gegarandeerd heeft de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Wanneer eiser van mening is dat Kroatië zich niet aan Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen houdt, kan hij hierover klagen bij de Kroatische autoriteiten. Er is gesteld noch gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvraag van eiser onverplicht had moeten behandelen. Volgens eiser zou een overdracht van onevenredige hardheid getuigen, omdat hij slecht is behandeld in Kroatië. Na aankomst in Kroatië is hij op straat gezet en heeft hij zijn verblijf in een hostel zelf moeten betalen.
6.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. De niet onderbouwde verklaringen over hetgeen eiser heeft meegemaakt kunnen niet leiden tot de conclusie dat een overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen. Daarom is het door eiser aangevoerde niet voldoende om te kunnen spreken van bijzondere omstandigheden. Dit betekent dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 17 van de Dublinverordening.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350.
3.Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 26 juli 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:7387
4.Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 19 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350 en Rb. Den Haag (zp Haarlem) 28 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:2990
5.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 13 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20484.
6.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411 en ECLI:NL:RVS:2023:3479.