ECLI:NL:RBDHA:2024:8329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.3530 en NL24.3532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van Moldavische eisers in het kader van de Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, worden de beroepen van Moldavische eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen op 31 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 27 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de eisers als hun gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij meer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU hebben verbleven, wat een voorwaarde is voor Nederland om verantwoordelijk te zijn voor hun asielaanvragen. De eisers hebben geen bewijs geleverd van hun verblijf buiten de EU, ondanks dat hen de mogelijkheid werd geboden om hun paspoorten ter controle over te leggen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen op basis van de Dublinverordening.

Daarnaast wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eisers kunnen aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het Duitse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank stelt vast dat eisers hierin niet zijn geslaagd en dat hun argumenten over indirect refoulement en overvolle opvanglocaties niet voldoende onderbouwd zijn.

Tot slot wordt de vraag behandeld of de scheiding van familieleden in strijd is met de Dublinverordening of het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de wens van eisers om als gezin bij elkaar te blijven niet als een bijzondere omstandigheid hoeft te beschouwen die de overdracht aan Duitsland zou belemmeren. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers geen gelijk krijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3530 en NL24.3532

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiseres

geboren op 23 oktober 1977, V-nummer: [v-nummer 1]
mede namens haar minderjarige dochter:
[naam 2]
geboren op 1 september 2016, V-nummer: [v-nummer 2]

[naam 3] , eiser

geboren op 12 februari 2007, V-nummer: [v-nummer 3]
allen van Moldavische nationaliteit,
hierna samen: eisers
(gemachtigde: mr. A.J. de Boer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Y. van Deel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van
31 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is verschenen een tolk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de besluiten tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie (EU) heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op grond van artikel 18, eerste lid en onder d, van de Dublinverordening [2] aanvaard.
5. De rechtbank stelt vast dat eisers geen correcties en aanvullingen hebben ingediend ten aanzien van de met hen gevoerde gehoren. Zij hebben ook geen zienswijze ingediend naar aanleiding van de door de staatssecretaris uitgebrachte voornemens.
Gemachtigde niet tijdig op de hoogte van koppeling aan eisers
6. De gemachtigde van eisers voert aan dat hij per abuis niet tijdig op de hoogte is gebracht door de Raad van Rechtsbijstand van het feit dat hij als advocaat is gekoppeld aan eisers. Eisers hebben daardoor geen correcties en aanvullingen op de rapporten aanmeldgehoor Dublin van 1 december 2023 en geen zienswijze naar aanleiding van de voornemens van 15 januari 2024 in kunnen dienen.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde te late melding door de Raad van de Rechtsbijstand, waardoor gemachtigde mogelijk niet tijdig een zienswijze dan wel correcties en aanvullingen in heeft kunnen dienen, niet tot de conclusie leidt dat eisers daarmee in hun belangen van een goede verdediging zijn geschaad. De rechtbank is niet gebleken dat eisers door die te late melding onvoldoende in de gelegenheid zijn geweest om in deze procedure naar voren te brengen wat zij van belang achten. Voor zover er sprake is van een gebrek zal de rechtbank dit gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is voorts van oordeel dat de andere beroepsgronden niet slagen zodat de bestreden besluiten in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Langer dan drie maanden het grondgebied van de lidstaten verlaten
7. Eisers claimen te zijn teruggekeerd naar Moldavië en het grondgebied van de lidstaten van de EU voor meer dan drie maanden te hebben verlaten. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening zou Nederland dan verantwoordelijk zijn voor de asielaanvragen.
7.1.
Eisers hebben op 4 maart 2024 foto’s van een deel van de paspoorten van eiseres, haar minderjarige dochter en eiser overgelegd. Zij stellen dat uit de in de paspoorten opgenomen stempels blijkt dat zij daadwerkelijk het EU-gebied voor meer dan drie maanden hebben verlaten. Naar aanleiding hiervan heeft de staatssecretaris diezelfde dag nog laten weten dat hij nader onderzoek wenst te doen naar de originele paspoorten van eisers en heeft hen in de gelegenheid gesteld die te overleggen. Eisers hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde laten weten dat eisers vrezen dat hun paspoorten zoek zullen raken, dan wel dat zij bang zijn om hun paspoorten om andere redenen niet terug zullen krijgen. Zij wensen hun paspoorten derhalve niet over te leggen aan de staatssecretaris voor nader onderzoek.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening komt de verplichting tot terugname door Duitsland te vervallen indien de verantwoordelijke lidstaat of een andere persoon als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening kan aantonen dat de betrokkene het grondgebied van de EU- lidstaten tenminste drie maanden heeft verlaten. De vreemdeling moet het grondgebied dan voor drie maanden aaneengesloten hebben verlaten. [3]
7.3.
De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat zij meer dan drie maanden aaneengesloten buiten het grondgebied van de EU hebben verbleven. De door eisers gestelde terugreis naar Moldavië en het opnieuw inreizen in de EU zijn niet aangetoond of onderbouwd doordat eisers weigeren hun paspoorten te overleggen voor onderzoek ondanks het aanbod van de staatssecretaris. Door deze weigering kon geen onderzoek worden gedaan naar de paspoorten en daarin opgenomen stempels. Nu eisers er welbewust voor hebben gekozen om de paspoorten niet te overleggen heeft de staatssecretaris daarmee niet kunnen vaststellen dat eisers daadwerkelijk zijn uitgereisd. Dit komt voor hun eigen rekening en risico. Het is immers aan eisers om hun gestelde aaneengesloten verblijf van meer dan drie maanden buiten het grondgebied van de EU aan te tonen. Eisers zijn daarin niet geslaagd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het aanwijzen van een onafhankelijk expert, zoals door eisers ter zitting verzocht.
Kan ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
8. Eiseres stellen dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Eisers worden in Duitsland niet juridisch ondersteund. Ook lopen eisers bij een eventuele overdracht aan Duitsland het risico op indirect refoulement, omdat de kans bestaat dat Duitsland hen vervolgens zal uitzetten naar Moldavië. Tot slot komen ze gelet op de overvolle opvanglocaties in Duitsland niet voor passende opvang in aanmerking. De opvangvoorzieningen voldoen niet aan de voorwaarden voor opvang.
8.1.
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [4]
8.2.
Eisers zijn hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023 [5] waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank is, met de staatssecretaris van oordeel, dat eisers niet hebben onderbouwd dat de omstandigheden voor Dublinterugkeerders zo slecht zijn dat eisers gezien het arrest Jawo niet naar Duitsland teruggestuurd zouden mogen worden.
8.3.
De rechtbank overweegt hiertoe dat het gegeven dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand niet zonder meer betekent dat de Duitse asielprocedure in strijd is met de geldende wet- en regelgeving. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat gratis rechtsbijstand mogelijk moet zijn in geval van een beroepsprocedure. Artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat lidstaten kunnen voorzien in rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting daartoe is geen sprake. Voorts biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat Duitsland in strijd handelt met deze richtlijn en dat eisers in Duitsland een effectief rechtsmiddel wordt onthouden.
8.4.
De rechtbank volgt eisers evenmin in hun stelling dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten doen naar het risico op indirect refoulement bij overdracht van eisers aan Duitsland. Zoals volgt uit rechtspraak [6] ligt de bewijslast voor het aannemelijk maken van dit risico op indirect refoulement nadrukkelijk bij de vreemdeling. Eisers hebben in deze procedure geen stukken uit vorige asielprocedures in Duitsland of algemene landeninformatie ingebracht waaruit valt af te leiden dat sprake is van een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid tussen Duitsland en Nederland. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit een recent arrest van het Hof van Justitie volgt dat toetsing of indirect refoulement aannemelijk is, niet aan de orde is bij de beoordeling van een overdrachtsbesluit als ten aanzien van de aangezochte lidstaat mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [7] , zodat alleen daarom al deze grond niet kan leiden tot een ander oordeel.
8.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat eisers onvoldoende aanknopingspunten naar voren hebben gebracht voor de conclusie dat hun overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) vanwege overvolle opvanglocaties. Uit de verklaringen van zowel eiser als eiseres blijkt dat zij voor langere periode opvang hebben gehad in Duitsland. Niet is gebleken dat zij bij terugkeer niet weer in aanmerking komen voor opvang. Van dusdanige tekortkomingen van het Duitse asiel- en opvangsysteem dat zij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest is dan ook niet gebleken.
8.6.
Mochten zich onverhoopt straks bij terugkeer in Duitsland toch problemen voordoen, dan dienen eisers zich daarover te beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat voor eisers die mogelijkheid niet bestaat. De rechtbank oordeelt dat ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Is de scheiding van familieleden in strijd met de Dublinverordening of het IVRK?
9. Eisers menen dat de Dublinverordening erop is gericht familie- en gezinsleden zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Zij benadrukken dat het van groot belang is dat de familiebanden in stand worden gehouden. Eiseres mag niet van haar partner en kwetsbare ouders gescheiden worden, te meer nu eiseres mantelzorger is voor haar beide ouders. De kinderen mogen niet van hun vader en grootouders gescheiden worden. Eisers menen dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvragen van eisers aan zich moet trekken. Daarbij hebben eisers tevens een beroep gedaan op artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
9.1.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris de wens van eisers om als familie bij elkaar te verblijven in redelijkheid niet hoeft aan te merken als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van een onevenredige hardheid getuigt. In dit verband geldt dat in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening de mogelijkheden voor het bijeenhouden en -brengen van het gezin in de asielprocedure zijn uitgewerkt en dat de Dublinverordening op zichzelf niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [8] Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de relatie met vader en de ouders van eiseres wordt gekenmerkt door een uitzonderlijk feitencomplex dat door de Uniewetgever bij de totstandkoming van voormelde bepalingen in de Dublinverordening niet is voorzien. De rechtbank weegt mee dat eiseres met eiser en haar minderjarige dochter vaker van de gestelde vader en echtgenoot zijn gescheiden, doordat zij meermaals afzonderlijk van elkaar in verschillende lidstaten asielaanvragen hebben ingediend. De rechtbank overweegt verder dat de gestelde mantelzorg niet is onderbouwd.
9.2.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvragen van eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ten aanzien van het beroep van eisers op artikel 3 het IVRK overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling vaker heeft geoordeeld [9] , hebben de uit de preambule van de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot het familie - en gezinsleven en de belangen van het kind, waar deze bepalend zijn voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, hun weerslag gevonden in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16. De rechtbank oordeelt dat gelet hierop een op goede gronden op de Dublinverordening gebaseerde overdracht op zichzelf niet zodanig ingrijpend kan worden geacht dat de belangen van het kind zonder meer worden geschaad.
10.1.
Het beroep van eisers op artikel 3 IVRK kan niet leiden tot een ander oordeel nu de kinderen samen met moeder terug zullen keren naar Duitsland. Niet is gebleken van omstandigheden die maken dat hiermee niet in het belang van de kinderen is gehandeld. Uit artikel 20, derde lid, van de Dublinverordening en het arrest van het Hof van Justitie van 23 januari 2019, M.A. tegen Ierland, [10] volgt namelijk dat het vermoeden bestaat dat het in het belang van het kind is om bij de behandeling van zijn situatie tot uitgangspunt te nemen dat deze onlosmakelijk verbonden is met die van zijn ouder(s).

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:666.
4.Zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023, zaken C228/21, C254/21, C297/21, C315/21 en C328/21, ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 140-142.
8.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 1 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74
9.Zie onder meer de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385
10.ECLI:EU:C:2019:53