Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , zonder bekende woon- of verblijfplaats, verzoeker
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college verzoekers recht op bijstand op grond van de Pw met hetbesluit van 14 augustus 2023, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw, met ingang van 27 juni 2023 heeft ingetrokken. Het college heeft dat besluit na heroverweging in bezwaar gehandhaafd.
3. Het daartegen ingestelde beroep heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank met de uitspraak van 22 december 2023 [1] ongegrond verklaard.
4. In de uitspraak van 19 april 2024 [2] op het door eiser ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2023 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De intrekking van verzoekers recht op bijstand per 27 juni 2023 staat daarmee in rechte vast.
5. Wil een verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk zijn, dan moet er tevens een bezwaar- of beroepsprocedure (bodemprocedure) aanhangig zijn. Dat valt af te leiden uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Nu er in verzoekers geval geen bodemprocedure is aan te wijzen, is de voorzieningenrechter, gezien het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
7. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb maakt dat mogelijk.