In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 december 2024, met zaaknummer SGR 24/4668 V, wordt het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 7 augustus 2024 behandeld. In die eerdere uitspraak had de rechtbank het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard. De opposant, die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, heeft zijn verzet ingediend na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 mei 2024, waarin zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van connexiteit met een lopende bodemprocedure.
De rechtbank heeft het verzet op 9 december 2024 behandeld, waarbij de opposant via een videoverbinding aanwezig was. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of de eerdere uitspraak van 7 augustus 2024 terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet ongegrond is, omdat de opposant geen gronden heeft aangevoerd die de rechtbank zouden dwingen om anders te oordelen. De rechtbank bevestigt dat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter geen rechtsmiddel openstaat, wat de niet-ontvankelijkheid van het beroep verder onderbouwt.
De rechtbank besluit dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De uitspraak is gedaan door mr. A.H. Bergman, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 december 2024.