Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, verzoeker
Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep met reg. nr. SGR 24/4668 is ingediend.
3. De rechtbank heeft met de uitspraak van 7 augustus 2024 [2] dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
4. Wil een verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk zijn, dan moet er tevens een bodemprocedure aanhangig zijn. Dat valt af te leiden uit artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. Nu er op 7 augustus 2024 uitspraak is gedaan in de bodemzaak met reg. nr. SGR 24/4668, is er in verzoekers geval geen bodemprocedure aan te wijzen waarmee het verzoek om een voorlopige voorziening connex is. Gelet op het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, is de voorzieningenrechter daarom van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.
6. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Awb maakt dat mogelijk.