ECLI:NL:CRVB:2024:882

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
24/331 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verstrekken van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 14 juni 2023 een verzoek om voorlopige voorziening had toegewezen en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Katwijk om de bijstand van verzoeker in te trekken, had geschorst. Verzoeker ontving sinds 2011 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft de bijstand per 8 februari 2023 ingetrokken, omdat verzoeker niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. Na een schorsing van het besluit heeft het college op 14 augustus 2023 opnieuw de bijstand ingetrokken, omdat verzoeker niet de gevraagde informatie over zijn financiën en woonsituatie heeft verstrekt. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat de eerdere schorsing van het besluit niet in de weg staat aan deze intrekking. De verzoeken om een voorlopige voorziening en om schadevergoeding worden afgewezen. De uitspraak van de rechtbank blijft in stand, en verzoeker krijgt geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

24/331 PW, 24/332 PW, 24/333 PW-VV, 24/335 PW-VV
Datum uitspraak: 19 april 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 22 december 2023, 23/8431, 23/8433, 23/7553 en 23/7554 (aangevallen uitspraak), op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] , zonder bekende woon- of verblijfplaats (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (college)

SAMENVATTING

In deze zaak gaat het over de intrekking van de bijstand van verzoeker op de grond dat verzoeker de gevraagde informatie over zijn financiën en over zijn woonsituatie niet heeft verstrekt. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. Een voorlopige voorziening over een ander besluit staat daar niet aan in de weg. Anders dan verzoeker heeft aangevoerd, is niet gebleken dat het college zijn bevoegdheden heeft gebruikt voor een andere reden dan waarvoor zij bedoeld zijn. De aangevallen uitspraak blijft in stand en de verzoeken om een voorlopige voorziening en om schadevergoeding worden afgewezen.

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Verder heeft hij een verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2024. Verzoeker heeft door middel van videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door R.G.W. Paulissen, die ook door middel van videobellen heeft deelgenomen aan de zitting.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Verzoeker ontving sinds 2011 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Met een besluit van 17 april 2023 heeft het college de bijstand van verzoeker ingetrokken per 8 februari 2023. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker de inlichtingenverplichting niet is nagekomen, omdat hij onvoldoende informatie heeft verstrekt over het al dan niet verblijven in het buitenland. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
1.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft met een uitspraak van 14 juni 2023 een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker toegewezen en het besluit van 17 april 2023 geschorst tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
1.4.
Met een besluit van 15 juni 2023 heeft het college het besluit van 17 april 2023 ingetrokken en meegedeeld dat dit betekent dat verzoeker per 8 februari 2023 weer bijstand ontvangt.
1.5.
De medewerker Participatie & Inkomen van de gemeente Katwijk (medewerker) heeft verzoeker in een brief van 19 juni 2023 gewezen op het feit dat zijn woning op 26 april 2023 is ontruimd en dat hij per 3 mei 2023 niet meer staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp). Om het recht op bijstand te kunnen beoordelen heeft de medewerker verzoeker in die brief gevraagd om vóór 27 juni 2023 gegevens over zijn financiële situatie en zijn woonsituatie vanaf 26 april 2023 in te leveren.
1.6.
Omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft de medewerker met de brief van 3 juli 2023 verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 13 juli 2023 en hem gevraagd de dan nog ontbrekende gegevens en bewijsstukken persoonlijk in te leveren. Aan deze verzoeken heeft verzoeker niet voldaan.
1.7.
Met een besluit van 13 juli 2023 heeft het college het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 27 juni 2023 opgeschort. In dat opschortingsbesluit heeft het college verzoeker in de gelegenheid gesteld om vóór 25 juli 2023 de in de brief van 3 juli 2023 gevraagde stukken en gegevens alsnog in te leveren. Met het besluit van 17 juli 2023 heeft het college de hersteltermijn verlengd tot 8 augustus 2023. Verzoeker heeft de gevraagde informatie niet verstrekt.
1.8.
Met een besluit van 14 augustus 2023, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 5 december 2023 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van verzoeker met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW ingetrokken met ingang van 27 juni 2023. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker niet alle gevraagde informatie over zijn financiële situatie en over zijn woonsituatie heeft verstrekt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Verder heeft verzoeker verzoeken om voorlopige voorziening gedaan.
2.2.
De voorzieningenrechter van de rechtbank (rechtbank) heeft met de aangevallen uitspraak het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De verzoeken om voorlopige voorziening heeft de rechtbank afgewezen.
Het standpunt van verzoeker
3. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij dakloos is, geen inkomen en zorgverzekering heeft en daarom bijstand wil. Verzoeker vindt dat hij door het college is tegengewerkt en in de (financiële) problemen is gebracht. Het is daarom aan het college om hem bijstand te verstrekken en daarom wil hij ook een schadevergoeding.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Als tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1] De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Daarvan is in deze zaak voldoende gebleken. Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van het hoger beroep (de hoofdzaak), geeft de wet de mogelijkheid om ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich in deze zaak voor en ook verder zijn er geen redenen om niet onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. [2]
Beoordeling van de hoofdzaak
5. In de hoofdzaak beoordeelt de voorzieningenrechter of de rechtbank terecht de intrekking van de bijstand met ingang van 27 juni 2023 in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna wordt uitgelegd hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat het college de bijstand niet mocht intrekken omdat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 14 juni 2023 het besluit van 17 april 2023, waarbij verzoekers recht op bijstand met ingang van 8 februari 2023 was ingetrokken, heeft geschorst tot zes weken nadat op zijn bezwaar zou zijn beslist. Volgens verzoeker betekent dit dat het college hem in ieder geval tot die datum bijstand moet doorbetalen, zodat voor intrekking van de bijstand vanaf 27 juni 2023 geen plaats is. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
5.1.1.
Dat de voorzieningenrechter met de uitspraak van 14 juni 2023 het intrekkingsbesluit van 17 april 2023 heeft geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar betekent niet dat de bijstand van verzoeker onder alle omstandigheden – dus ook als hij zich niet aan de aan het recht op bijstand verbonden verplichtingen houdt – wordt doorbetaald. Het college heeft het besluit van 17 april 2023 ingetrokken, waardoor verzoeker vanaf 8 februari 2023 recht op bijstand had. Het college heeft in de ontruiming van de woning per 26 april 2023 en het feit dat verzoeker niet meer in de Brp staat ingeschreven redenen gezien om onderzoek te doen naar gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening of de voortzetting van bijstand. Dit onderzoek heeft geleid tot het besluit van 14 augustus 2023. Het besluit van 14 augustus 2023 tot intrekking van de bijstand met ingang van 27 juni 2023 ziet op een andere datum dan het besluit van 17 april 2023 tot intrekking van de bijstand met ingang van 8 februari 2023 en is gebaseerd op een andere feitelijke en juridische grondslag. De uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni 2023 gaat niet over het besluit van 14 augustus 2023 en staat daaraan ook niet in de weg.
5.2.
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat medewerkers van de Sociale Dienst van de gemeente Katwijk hem al sinds 2019 hebben tegengewerkt en daarbij hun bevoegdheden hebben misbruikt. Daarom, zo begrijpt de Raad de gronden van verzoeker, mocht het college de gegevens niet opvragen en de bijstand niet intrekken. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van belang.
5.2.1.
De gevraagde gegevens over zijn financiële situatie en over zijn woonsituatie zijn in deze zaak, mede gelet op de ontruiming van de woning van verzoeker, van belang voor de verlening of de voortzetting van bijstand. Naast de bijstandbehoevendheid van verzoeker speelt namelijk ook een rol bij welke gemeente verzoeker zijn eventuele recht op bijstand geldend kan maken. Niet in geschil is dat verzoeker de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. De Raad is niet gebleken dat het college en/of medewerkers van de Sociale Dienst hun bevoegdheden hebben gebruikt in strijd met waarvoor deze zijn bedoeld. De stukken bieden hiervoor geen aanknopingspunten. Verzoeker heeft dit gesteld, maar in het geheel niet aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

6. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de intrekking van de bijstand van verzoeker in stand blijft.
Voorlopige voorziening
7. Gelet op het voorgaande is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
Verzoek om schadevergoeding
8. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
Proceskostenvergoeding
9. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt verzoeker geen vergoeding voor zijn proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:86, eerste lid
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Artikel 8:104, eerste lid
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
a. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, of artikel 8:67, eerste lid, van de rechtbank,
b. een uitspraak als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de voorzieningenrechter van de rechtbank,
c. een uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid.
Artikel 8:108, eerste lid
Voor zover in deze titel niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep de titels 8.1 tot en met 8.3 van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, en 8:74.
Participatiewet
Artikel 54, vierde lid
Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Voetnoten

1.Artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb.
2.Artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.