In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Sierra Leoonse asielzoeker, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was het niet eens met de door verweerder geregistreerde geboortedatum van 15 juni 2003, zoals vastgelegd in het bestreden besluit van 17 januari 2024, waarin zijn asielaanvraag werd ingewilligd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 april 2024, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks de inwilliging van zijn asielaanvraag, belang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de juiste geboortedatum van belang is voor de identiteit en de mogelijkheid van nareis van familieleden. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom hij de door de eiser opgegeven geboortedatum niet volgde, wat leidde tot een motiveringsgebrek. De rechtbank oordeelde dat verweerder had moeten onderzoeken waarom de geregistreerde geboortedatum in Italië niet gevolgd kon worden, vooral gezien de twijfels die waren geuit door de AVIM en de IND over de minderjarigheid van de eiser.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De rechtbank kende de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 1.750. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering door de overheid bij het vaststellen van de identiteit van asielzoekers, vooral in het licht van interstatelijk vertrouwensbeginselen en de noodzaak om de juiste geboortedatum vast te stellen voor de asielprocedure.