ECLI:NL:RBDHA:2024:8231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 20 februari 2024 een zienswijze ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze niet meegenomen in zijn besluitvorming, omdat er een onjuist v-nummer en zaaknummer op de zienswijze stonden vermeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de verantwoordelijkheid voor het correct vermelden van de nummers bij eiser ligt.

De rechtbank behandelt ook het betoog van eiser dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk, omdat er tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zouden zijn. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, omdat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond die een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest met zich meebrengen. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht aan zich trekt op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier, en is openbaar gemaakt op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.15954), op 1 mei 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris, de gemachtigde van eiser en eiser hebben aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Het bestreden besluit
4. Op 6 februari 2024 heeft de staatssecretaris een voornemen uitgebracht. Op 11 april 2024 heeft de staatssecretaris vervolgens het bestreden besluit genomen. Hierin heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser geen zienswijze heeft ingediend en hij daarom geen reden ziet om af te wijken van het voornemen waarin is uitgelegd waarom de asielaanvraag van eiser niet in behandeling wordt genomen. De staatssecretaris heeft de verklaringen die eiser heeft afgelegd en de bezwaren die hij heeft geuit tegen een overdracht aan Frankrijk, bij de besluitvorming betrokken, maar daarin geen aanleiding gezien om van een overdracht aan Frankrijk af te zien.
Is het besluit onzorgvuldig en ondeugdelijk gemotiveerd tot stand gekomen?
5. Eiser betoogt dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze en ondeugdelijk gemotiveerd tot stand is gekomen. In het bestreden besluit is namelijk ten onrechte opgenomen dat eiser geen zienswijze heeft ingediend. Op 20 februari 2024 heeft eiser per fax een zienswijze ingediend. Deze zienswijze is toegezonden aan het faxnummer en de afdeling die op het voornemen vermeld staan. Uit het bestreden besluit blijkt daarnaast ook niet dat de inhoud van de zienswijze is meegenomen in de besluitvorming. Bij de gronden van beroep heeft eiser het faxvoorblad van de zienswijze, de zienswijze en de faxbevestiging overgelegd.
5.1.
In het verweerschrift heeft de staatssecretaris opgemerkt dat er op 20 februari 2024 weliswaar een zienswijze is gefaxt naar het juiste faxnummer, maar dat op het faxvoorblad en in de zienswijze het verkeerde v-nummer en het verkeerde zaaknummer staan vermeld. Daardoor is de zienswijze door de scanstraat niet in het juiste dossier geplaatst. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat dit voor rekening en risico van eiser komt. Eiser betwist niet dat er een onjuist v-nummer en zaak-nummer op de zienswijze en het faxvoorblad staan vermeld maar betoogt dat van de staatssecretaris verwacht mag worden dat hij zorgvuldig handelt en opmerkt als een naam en v-nummer niet overeenkomen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat er op het faxvoorblad en op de zienswijze een onjuist v-nummer en een onjuist zaaknummer staan vermeld. De staatssecretaris heeft op de zitting nader toegelicht dat stukken op basis van het vermelde v-nummer door een ‘scanstraatmedewerker’ in een dossier worden geplaatst en niet op basis van de vermelde naam omdat deze niet uniek hoeft te zijn. Daarom is de zienswijze in dit geval niet aan het dossier van eiser gekoppeld. De rechtbank overweegt dat verweerder niet gehouden is om steeds te controleren of het genoemde v-nummer overeenkomt met de naam van de vreemdeling. Van een professionele procespartij, zoals de gemachtigde van eiser, mag worden verwacht dat een correct v-nummer wordt vermeld. [2] Daarom is in dit geval geen sprake van een gebrek in de besluitvorming. Overigens is de staatssecretaris in het verweerschrift alsnog op de inhoud van de zienswijze ingegaan, waarna partijen op de zitting over en weer hebben kunnen reageren. Dit betoog slaagt dus niet.
Mag de staatssecretaris ten opzichte van Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten opzichte van Frankrijk niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij voert daartoe aan dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Daardoor vreest eiser in Frankrijk (indirect) een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het EU Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. De situatie in Frankrijk is volgens eiser vergelijkbaar met de situatie in Griekenland ten tijde van het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland. [3] Eiser wijst erop dat Frankrijk geen opvang en toelage biedt aan Dublinclaimanten. De procedure voor het indienen van een asielaanvraag is daarnaast dermate ingewikkeld dat Dublinclaimanten feitelijk gehinderd worden bij het indienen van hun aanvraag. Ook hebben zij geen toegang tot rechtshulp, is de verstrekte medische zorg niet gegarandeerd dan wel heel summier en kunnen Dublinclaimanten op elk moment in bewaring worden geplaatst als er een aanzienlijk risico bestaat dat zij onderduiken. Eiser is zich ervan bewust dat deze omstandigheden al zijn meegenomen in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), maar betoogt dat, nu deze omstandigheden al sinds 2021 onveranderd zijn, dit betekent dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarnaast vreest eiser door Frankrijk te worden teruggestuurd naar Nigeria, omdat zijn visum voor Frankrijk is verlopen.
6.1.
De rechtbank wijst erop dat bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [4] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overlegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [5] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [6] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [7] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
6.1.1
Het betoog dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk niet mag uitgaan van
het interstatelijk vertrouwensbeginsel slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. De Afdeling heeft dit meermaals bevestigd in haar uitspraken. [8] De omstandigheden waar eiser naar verwijst, volgen uit het ‘Country Report: France. 2022 update’ van Asylum Information Database (AIDA) van 5 mei 2023 (AIDA-rapport, update 2022) en dit rapport is door de Afdeling betrokken bij de uitspraak van 9 oktober 2023. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat het AIDA-rapport, update 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport, update 2021, welke in de uitspraak van 5 april 2023 is beoordeeld. Het betoog van eiser dat de voortduring van de geschetste omstandigheden zou moeten leiden tot het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan, slaagt ook niet. Uit de uitspraken van de Afdeling blijkt namelijk niet dat het oordeel afhankelijk was van hoe lang een en ander gaande was. Uit vaste jurisprudentie volgt verder dat eiser moet klagen bij de autoriteiten van Frankrijk in het geval Frankrijk zich niet aan de Europese richtlijnen houdt. Er is niet gebleken dat voor eiser die mogelijkheid niet bestaat. Voor zover eiser stelt bang te zijn om door Frankrijk te worden teruggestuurd naar Nigeria, omdat zijn visum voor Frankrijk verlopen is, wijst de staatssecretaris terecht op het claimakkoord. De autoriteiten van Frankrijk zijn vanwege het claimakkoord gehouden om het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken. Eiser wijst hierbij op de omstandigheden waarin hij als Dublinclaimant in Frankrijk terecht zal komen.
7.1.
Dit betoog slaag niet. De staatssecretaris heeft redelijkerwijs geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De staatssecretaris trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [9] Eiser heeft echter geen bijzondere, individuele, omstandigheden aangevoerd, ook niet op de zitting. De door eiser aangevoerde omstandigheden zien immers op de algemene situatie in Frankrijk. [10] In rechtsoverweging 6.1.1 is al geoordeeld dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag, zp. Arnhem, 30 juli 2019, NL19.4586 (niet gepubliceerd).
3.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 (arrest M.S.S.).
4.HvJEU 21 december, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
5.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
6.Arrest M.S.S., overweging 263, en HvJEU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:2018, punten 91-93.
7.Arrest N.S., punt 82.
8.ABRvS 9 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:715, ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
9.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.ABRvS 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653, r.o. 2.