ECLI:NL:RBDHA:2024:8231
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 11 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 20 februari 2024 een zienswijze ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze niet meegenomen in zijn besluitvorming, omdat er een onjuist v-nummer en zaaknummer op de zienswijze stonden vermeld. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de verantwoordelijkheid voor het correct vermelden van de nummers bij eiser ligt.
De rechtbank behandelt ook het betoog van eiser dat de staatssecretaris niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Frankrijk, omdat er tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen zouden zijn. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, omdat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond die een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest met zich meebrengen. Eiser heeft geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat de staatssecretaris de asielaanvraag onverplicht aan zich trekt op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de staatssecretaris de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier, en is openbaar gemaakt op 29 mei 2024.