In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan hem is opgelegd voor het onttrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunning. De boete van € 10.000,- werd opgelegd na een controle op 30 maart 2022, waaruit bleek dat meer dan twee personen onzelfstandig in de woning woonden. Eiser betwistte de overtreding en stelde dat hij voldoende toezicht had gehouden op het gebruik van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat eiser tekortgeschoten was in zijn zorgplicht en dat hij de overtreding had aanvaard door niet adequaat te controleren.
De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, aangezien eiser als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank verwierp het argument van eiser dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, en stelde vast dat hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn controlebezoeken. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete in verhouding staat tot de ernst van de overtreding en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.