ECLI:NL:RBDHA:2024:821

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
23_552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen een boete voor onttrekking van woonruimte zonder vergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan hem is opgelegd voor het onttrekken van woonruimte zonder de benodigde vergunning. De boete van € 10.000,- werd opgelegd na een controle op 30 maart 2022, waaruit bleek dat meer dan twee personen onzelfstandig in de woning woonden. Eiser betwistte de overtreding en stelde dat hij voldoende toezicht had gehouden op het gebruik van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat eiser tekortgeschoten was in zijn zorgplicht en dat hij de overtreding had aanvaard door niet adequaat te controleren.

De rechtbank concludeert dat de boete terecht is opgelegd, aangezien eiser als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank verwierp het argument van eiser dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, en stelde vast dat hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn controlebezoeken. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete in verhouding staat tot de ernst van de overtreding en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot matiging van de boete. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de boete die verweerder aan eiser heeft opgelegd voor het onttrekken van woonruimte zonder een daarvoor benodigde vergunning.
1.1.
Verweerder heeft de boete opgelegd bij besluit van 14 juni 2022. Met het bestreden besluit van 5 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van een woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (de woning). Op basis van een controle van de woning op 30 maart 2022 heeft verweerder geconcludeerd dat meer dan twee personen onzelfstandig in de woning woonden. Voor omzetting van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning vanaf drie personen) is een vergunning vereist. [1] Omdat eiser niet beschikte over die vergunning heeft verweerder een boete [2] opgelegd van € 10.000,-.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Volgens eiser is er geen sprake van een overtreding. Als verhuurder kan hij ook niet worden aangemerkt als overtreder van de Huisvestingsverordening. Met twee controles in vier maanden heeft hij voldoende toezicht gehouden op het gebruik van de woning. Alleen wanneer daar een bijzondere aanleiding voor is, kan van een verhuurder worden verwacht dat een woning vaker wordt gecontroleerd. Dat is in de voorliggende situatie niet aan de orde. De boete mocht daarom niet worden opgelegd. Verder staat de hoogte van de opgelegde boete niet in verhouding tot de ernst en verwijtbaarheid van de overtreding. Eiser is verminderd verwijtbaar, omdat hij heeft voldaan aan de zorgplicht.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is sprake van een overtreding?
4. Eerst op zitting heeft eiser betwist dat sprake is van een overtreding. Volgens eiser is het inspectierapport waarop verweerder zich heeft gebaseerd onzorgvuldig tot stand gekomen. Op basis van dat rapport kan niet worden vastgesteld dat sprake was van onzelfstandige bewoning, aldus eiser. De rechtbank volgt eiser hier niet in. Met het inspectierapport heeft verweerder aangetoond dat de woning werd gebruikt voor onzelfstandige bewoning door meer dan twee personen.
4.1.
Uit het inspectierapport blijkt dat in afzonderlijke ruimtes zeven eenpersoonsbedden stonden en zes tweepersoonsbedden. In een ruimte lag een tweepersoonsmatras op de grond. In alle ruimtes werden persoonlijke spullen en kleding aangetroffen. Zelfs als eiser erin zou worden gevolgd dat acht familieleden de woning in gezinsverband bewoonden, blijft staan dat 14 personen in de woning zijn aangetroffen en dat de inspecteurs hebben geconstateerd dat 20 slaapplaatsen in gebruik waren. Dat, zoals eiser naar voren heeft gebracht, het grote aantal slaapplaatsen kan worden verklaard doordat de mannen en vrouwen van het gezin apart sliepen, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Dat kan ook onvoldoende worden afgeleid uit de verklaring van de heer [naam] .
4.2.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het inspectierapport onzorgvuldig tot stand is gekomen. Anders dan in de door eiser aangehaalde uitspraak [3] , blijkt uit het inspectierapport in welke taal met de ondervraagde bewoner is gesproken, te weten de Griekse taal. De rapporteur merkt in het inspectierapport ook op dat de communicatie goed verliep, omdat met een collega is gebeld die de Griekse taal beheerst.
Kan eiser worden aangemerkt als overtreder?
5. Het betoog van eiser dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, slaagt niet. Eiser beroept zich op rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) over functioneel daderschap. [4] Uit die rechtspraak volgt – voor zover hier van belang – dat een ander dan degene die de overtreding feitelijk heeft begaan, als overtreder kan worden aangemerkt als, naast het hebben van de beschikkingsmacht, diegene die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden, het aanvaardingsvereiste. Van dit laatste is in beginsel al sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen. [5]
5.1.
Niet in geschil is dat eiser kan beschikken over de wijze waarop de woning wordt gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat eiser de overtreding heeft aanvaard, omdat hij is tekortgeschoten in wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om de overtreding te voorkomen. Dat eiser de woning naar eigen zeggen twee keer heeft gecontroleerd in vier maanden, is onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat eiser geen rapportages van zijn bezoeken over heeft kunnen leggen, waarin is opgenomen wanneer de woning is bezocht en wat daar is waargenomen. [6] De na de constatering van de overtreding gegeven verklaring van eiser over zijn bezoeken aan de woning is daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor de facturen van derden die eiser heeft overgelegd. Op de door eiser overgelegde factuur van de verwarmingsmonteur is vermeld dat in overleg met de eigenaar een controle op bewoning / pandinspectie algemeen is uitgevoerd en dat geen bijzonderheden zijn geconstateerd. Dat is onvoldoende specifiek om als rapportage van een controlebezoek te kunnen gelden. De overgelegde factuur van het bedrijf dat tapijt in het pand heeft gelegd bevat geen informatie over controle op gebruik van het pand.
5.2.
Omdat sprake is van een overtreding en eiser als overtreder kan worden aangemerkt, is verweerder in beginsel bevoegd een boete op te leggen. [7] De hoogte van de boete
6. Verweerder heeft een boete opgelegd die van toepassing is bij bedrijfsmatige exploitatie. Voor zover eiser betoogt dat een lagere boete moet worden opgelegd omdat hij geen beroepsmatige verhuurder is, volgt de rechtbank dit niet. Volgens bijlage II bij de Huisvestingsverordening is van bedrijfsmatige exploitatie onder meer sprake als de overtreder aantoonbaar meerdere woonruimten verhuurt en uit de omvang van de exploitatie het bedrijfsmatige aspect blijkt. Eiser verhuurt meer dan 50 panden en dit kan als bedrijfsmatige exploitatie worden aangemerkt.
6.1.
Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen wanneer de betrokkene aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [8]
6.2.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid of van een beperkte ernst van de overtreding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking wat onder 5.1 is overwogen over de wijze waarop eiser toezicht heeft gehouden op het gebruik van de woning. Eiser heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding kunnen geven voor matiging van de boete.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de opgelegde boete in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
26 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 5:1 lid 1 en artikel 5:2, onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Huisvestingsverordening).
2.Artikel 7:2, eerste lid, in samenhang met bijlage II van de Huisvestingsverordening.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1222.
4.Uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
5.Uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2501 (onder 5.1).
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:396 (onder 3.2).
7.Artikel 7:2, eerste lid van de Huisvestingsverordening.
8.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654 (onder 5).