ECLI:NL:RBDHA:2022:12698

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL22.953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een jongeman van Syrische afkomst, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser noodgedwongen uit Syrië is vertrokken vanwege de oorlog en dat hij een hersentumor heeft. Eiser heeft in Turkije gewoond en gewerkt, maar de omstandigheden waaronder hij dat deed, zijn van belang voor de beoordeling van de feitelijke gezinsband met zijn vader, die als referent fungeert in deze procedure.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat de feitelijke gezinsband is verbroken omdat eiser in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. De rechtbank wijst erop dat de noodgedwongen scheiding van eiser van zijn gezin relevant is voor deze beoordeling. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de omstandigheden waaronder eiser heeft geleefd en gewerkt niet relevant zijn voor de beoordeling van de gezinsband. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.953

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Procesverloop

In het besluit van 21 april 2021 (primaire besluit) heeft verweerder - onder meer - de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
In het besluit van 7 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het namens eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van eisers aanvraag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was de vader van eiser, referent in deze procedure ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Sinds 2013 verblijft hij in Turkije. Hij is in 2013 gevlucht vanwege de oorlog in Syrië en zijn vrees om in militaire dienst te moeten. In 2016 hebben zijn vader, moeder en jongere broers en zussen zich bij hem gevoegd in Turkije. Eiser heeft in Turkije tot 2015/2016 gewerkt als sjouwer in de bouw en daarna als hulp van een elektricien tot 2018. Daarna heeft eiser niet of nauwelijks meer kunnen werken in verband met een hersentumor.
Op 12 augustus 2020 is aan [V], vader van eiser en referent in deze procedure, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 13 oktober 2020 heeft referent een aanvraag ingediend voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van zijn echtgenote en zes van zijn kinderen, waaronder eiser. Aan de moeder van eiser en zijn jongere broers en zussen heeft verweerder een mvv nareis verleend. Aan eiser niet.
Wat is niet in geschil?
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser noodgedwongen uit zijn land van herkomst is vertrokken, vanwege de situatie in Syrië. Evenmin is in geschil dat eiser de biologische zoon van referent en zijn echtgenote is en dat eiser een hersentumor heeft. Ook heeft verweerder aangenomen dat eiser als ‘jongmeerderjarig’ dient te worden aangemerkt
Standpunten van partijen
Verweerder heeft de aanvraag ten behoeve van eiser afgewezen omdat er volgens eiser geen sprake meer is van een feitelijke gezinsband tussen eiser en referent en dat ook geen sprake is van “more than normal emotional ties”. Verweerder stelt dat hij verder geen belangenafweging hoeft te maken, omdat dit buiten het kader van nareis valt.
Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist. De rechtbank zal hierna – voor zover relevant en van belang – op de aangevoerde beroepsgronden ingaan.
Feitelijke gezinsband
In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat de feitelijke gezinsband is verbroken, omdat eiser een substantiële periode in het eigen levensonderhoud heeft voorzien. Eiser heeft dit betwist en stelt dat de situatie noodgedwongen was en daarom niet aan hem mag worden tegengeworpen. Het is tussen partijen niet in geding dat die situatie inderdaad noodgedwongen was, maar in het besluit staat dat dit verweerders oordeel niet anders maakt.
Uit de uitspraak van de Afdeling van onder meer 26 mei 2021 (ECLI:RVS:2021:1085) volgt dat de omstandigheid dat de scheiding noodgedwongen was, relevant is voor de beoordeling of de feitelijke gezinsband is verbroken doordat de jongvolwassene zelf in zijn levensonderhoud is gaan voorzien. Dat blijkt ook uit verweerders beleid, zoals dat is neergelegd in Vc C2/4.1.2.1. Daarin staat: '
De IND werpt feiten en omstandigheden die noodgedwongen door de vlucht zijn ingegeven, niet tegen'.Door in het besluit alleen te stellen dat dit het oordeel niet anders maakt, lijkt verweerder te impliceren dat die omstandigheid niet relevant is. In ieder geval geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder dit heeft betrokken bij zijn oordeel, terwijl verweerder gelet op de genoemde jurisprudentie en het eigen beleid wel gehouden was dit te doen. Verweerder heeft dan ook ten onrechte niet gemotiveerd waarom ondanks de omstandigheid dat de situatie noodgedwongen was, toch deze contra-indicatie wordt tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt. Het besluit is dan onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en verweerder moet een nieuw besluit nemen binnen zes weken. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek te passeren met 6:22 van de Awb of de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerders latere motivering voldoet namelijk ook niet, gelet op het volgende.
Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat terecht geen doorslaggevend gewicht is toegekend aan de stelling dat de scheiding noodgedwongen was en daarbij verwezen naar Werkinstructie 2020/16, pagina 12, onder b, tweede alinea. Volgens verweerder betrof het namelijk geen korte overgangsperiode, maar een langdurige periode (van 2013 t/m ergens in 2016), waarin eiser zelfstandig heeft gewoond en in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Daarom mag volgens verweerder aangenomen worden dat eiser zijn kwetsbare, afhankelijke positie heeft verloren.
Verweerder heeft met deze aanvullende motivering er weliswaar alsnog blijk van gegeven de gedwongen aard van de scheiding wel relevant te vinden, maar de motivering is nog altijd onvoldoende. Daarvoor is het volgende van belang. In de werkinstructie 2020/16, staat op pagina 12, onder b:
"(...) Van een gedwongen scheiding is bijvoorbeeld sprake bij een vluchtsituatie. Kijk hierbij ook naar de duur van de onvrijwillige scheiding. Als een jongvolwassene bijvoorbeeld langdurig in een ‘doorreisland’ heeft verbleven, of langdurig zelfstandig in Nederland heeft verbleven voordat een aanvraag voor zijn ouders wordt ingediend, kan dit een indicatie zijn dat de jongvolwassene niet langer in gezinsverband met zijn ouder(s) leeft."
Hieruit blijkt dat de enkele duur van de scheiding kennelijk niet doorslaggevend is. Uit de uitspraken van de Afdeling van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863 en ECLI:NL:RVS:2019:4122, volgt dat ook een rol speelt de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de jongvolwassene zich heeft kunnen handhaven. Eiser heeft hierover verklaard dat hij 7 dagen per week werkte, daarmee 300 à 400 Turkse lira per week verdiende en daarvan kon rondkomen, omdat hij geen huur hoefde te betalen. Eiser woonde in een kleine kamer met zes andere personen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom gesteld kan worden dat eiser zich, gelet op die omstandigheden, zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Voor zover verweerder op zitting heeft willen betogen dat dit volgt uit de omvang van het werk, merkt de rechtbank op dat hieruit juist blijkt dat het voor eiser moeilijk was zich te handhaven, aangezien hij 7 dagen per week werkte en per week 100 tot 120 uur werkte, waarmee hij omgerekend €16 tot €21 verdiende.
Dit betekent dat verweerder ook met de aanvullingen in het verweerschrift en tijdens de zitting onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan eiser de contra-indicatie kan worden tegengeworpen dat hij in zijn eigen levensonderhoud is gaan voorzien, ondanks dat de situatie noodgedwongen was. Verweerder zal in het nieuw te nemen besluit de omstandigheden waaronder eiser werkte en leefde tijdens de scheiding moeten betrekken en kan niet enkel verwijzen naar de duur van de scheiding.
Conclusie en gevolgen
Gelet op het vorengaande is het beroep al gegrond. De overige beroepsgronden behoeven op dit moment geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, in aanwezigheid van
J.M. van der Stouwe, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.