ECLI:NL:RBDHA:2024:7702
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 22 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat de staatssecretaris het besluit onzorgvuldig had voorbereid en onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van zijn minderjarige zusje, die in Nederland een asielvergunning had gekregen.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld en oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd hoe de belangen van het minderjarige zusje van eiser waren betrokken bij de beslissing om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangen van het zusje onvoldoende had vastgesteld en dat er geen grond was om de asielaanvraag op basis van artikel 16 of 17 van de Dublinverordening niet in behandeling te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser kreeg tevens een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van het welzijn van minderjarige kinderen in asielprocedures en de noodzaak voor de staatssecretaris om deze belangen zorgvuldig te wegen in zijn besluitvorming. De rechtbank heeft ook verwezen naar relevante rechtspraak ter ondersteuning van haar oordeel.