Overwegingen
1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 7 januari 2021 in Roemenië en op 1 februari 2021 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft eerst de Roemeense autoriteiten verzocht om terugname, maar die hebben geweigerd omdat zij eerder van de Oostenrijkse autoriteiten een claimverzoek hadden afgewezen en geen verzoek om heroverweging hebben ontvangen. Daarom heeft verweerder vervolgens een claimverzoek bij Oostenrijk ingediend op 20 mei 2021, wat aanvankelijk ook werd afgewezen omdat er geen aantoonbare aanwijzingen waren dat eiseres meerderjarig is. Nadat verweerder de echt bevonden id-kaart en paspoort van eiseres heeft overgelegd, heeft Oostenrijk het verzoek om heroverweging wel geaccordeerd op 8 juni 2021. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat de overdracht aan Oostenrijk moet worden verboden. Zij doet een beroep op artikel 16 en artikel 17 van de Dublinverordening. Tevens stelt zij dat ze op korte termijn een aanvraag zal indienen voor verblijf op grond van artikel 8 EVRM bij haar ouders en dat zij op grond daarvan rechtmatig verblijf heeft, zodat Nederland vanaf dat moment op grond van artikel 19 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Indien de rechtbank het beroep niet gegrond verklaart verzoekt zij om aanhouding van de behandeling van het beroep in afwachting van beantwoording door het Hof van Justitie van prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De meest verstrekkende grond is het beroep op artikel 19 van de Dublinverordening. Immers, indien deze grond slaagt is verweerder reeds zonder verdere inhoudelijke beoordeling van de argumenten tegen het overdrachtsbesluit verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag. Deze grond slaagt echter niet. Artikel 19 van de Dublinverordening ziet op de situatie dat de verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat komen te vervallen als een verblijfstitel wordt verstrekt door de lidstaat die is belast met de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. Anders dan eiseres stelt overweegt de rechtbank dat de toestemming die zij heeft om de 8 EVRM-procedure in Nederland af te mogen wachten geen verblijfstitel in de zin van artikel 2l van de Dublinverordening is. De rechtbank overweegt dat de afwijzing van de aanvraag van de 8 EVRM-vergunning niet betekent dat de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning is afgerond. Eerst als op het bezwaar tegen de afwijzing is beslist is daarvan sprake. Iedere andere uitleg van deze bepalingen zou met zich brengen dat de Dublinverordening buiten spel kan worden gezet enkel door het aanvragen van een reguliere verblijfsvergunning nadat de verantwoordelijke lidstaat is vastgesteld, waarbij het dan volstrekt irrelevant is welke reguliere vergunning wordt aangevraagd en of de aanvraag ook op enige wijze kans van slagen maakt. Als na de aanvraag of na de beslissing op bezwaar een inwilliging wordt verkregen is sprake van een verblijfstitel die tot gevolg heeft dat de verplichtingen van de verantwoordelijke lidstaat worden beëindigd en overgaan op Nederland.
6. De beroepsgrond dat sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening slaagt ook niet. Eiseres heeft weliswaar gelijk dat verweerder een deels verkeerd beoordelingskader toepast in die zin dat artikel 16 van de Dublinverordening niet vereist dat eiseres steeds in het gezin van diegenen waarvan zij stelt afhankelijk te zijn heeft moeten verblijven. Artikel 16 van de Dublinverordening vereist alleen dat tussen de personen die een beroep doen op deze bepaling familiebanden in het land van herkomst bestonden. Deze eis is door verweerder ten onrechte tegengeworpen. Eiseres wijst ook op artikel 11 van Uitvoeringsverordening 1560/2003 om te onderbouwen dat het wenselijk is dat zij wordt herenigd met haar familie. De rechtbank overweegt echter dat deze Uitvoeringsverordening betrekking heeft op Dublin II (343/2003) en is vervangen door Uitvoeringsovereenkomst 118/2014 van 30 januari 2014 die betrekking heeft op Dublin III ( 604/2013). In deze Uitvoeringsovereenkomst is artikel 11 echter gehandhaafd en deels aangevuld. Artikel 11 waar eiseres naar heeft verwezen heeft betrekking op situaties van afhankelijkheid. Eiseres wijst terecht op de overwegingen waarin is uiteengezet met welke omstandigheden rekening moet worden gehouden om te beoordelen of hereniging van de betrokken personen nodig en wenselijk is. Deze bewoordingen in de Uitvoeringsovereenkomst lijken zich niet te verhouden tot de zeer strikte uitleg van artikel 16 van de Dublinverordening in de nationale rechtspraktijk. Daargelaten dat de eis dat sprake moet zijn van “exclusieve afhankelijkheid” niet volgt uit het Unierecht en het maar zeer de vraag is of deze uitleg verenigbaar is met het Unierecht, blijkt veeleer dat welwillend moet worden onderzocht en beoordeeld of hereniging van gezinsleden wenselijk is.
Dit laat echter onverlet dat de Uniewetgever uiteindelijk in de Dublinverordening een aantal omstandigheden expliciet heeft benoemd op grond waarvan de afhankelijkheid moet zijn gebaseerd. Artikel 16 van de Dublinverordening bepaalt immers dat
“Wanneer, wegens een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd, een verzoeker afhankelijk is van de hulp van (…)”.
De rechtbank overweegt dat de interpretatie die eiseres geeft aan artikel 16 van de Dublinverordening in die zin dat deze omstandigheden niet steeds zijn vereist, niet kan worden gelezen in de redactie van de bepaling. Evenmin kan worden gevolgd dat “een jongvolwassen leeftijd” een dergelijke omstandigheid kan zijn omdat deze omstandigheid niet is genoemd. Eiseres kan hooguit betogen dat sprake is van een ernstige ziekte en die grond slaagt niet. Eiseres heeft weliswaar onder meer door overlegging van een medisch dossier genoegzaam onderbouwd dat sprake is van fysieke en psychische problematiek, dat zij medicatie krijgt en dat zij contact heeft gezocht met een psychiater en een eerste afspraak heeft gemaakt met deze psychiater. Eiseres heeft tevens een mailwisseling met een medewerkster van het COa overgelegd waarin wordt aangegeven dat eiseres alleen op het centrum is om “te stempelen” en haar afspraken na te komen. Hieraan is door de casemanager van het COa toegevoegd dat eiseres het psychisch erg zwaar heeft en de hulp van haar ouders goed kan gebruiken. De rechtbank overweegt dat met de overlegging van deze stukken onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een ernstige ziekte die tot gevolg heeft dat eiseres afhankelijk is van de zorg van haar ouders. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening slaagt dan ook niet.
7. Eiseres heeft tot slot verweerder verzocht om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de behandeling van haar asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken.
8. In de onderhavige procedure heeft verweerder in het voornemen als volgt overwogen:
Verder is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt of een bijzonder samenstel van factoren maakt dat de behandeling van het verzoek om internationale bescherming in Nederland in de rede ligt zoals bedoeld in artikel 17 Dublinverordening. Uit het vorenstaande volgt dat er thans geen feiten en/of omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan Nederland met in achtneming van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening het onderhavige verzoek om internationale bescherming in behandeling zou moeten nemen.
In hetgeen betrokkene heeft aangevoerd wordt dan ook geen aanleiding gezien toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, Dublinverordening.
9. De rechtbank stelt vast dat in het voornemen geen feiten en omstandigheden zijn benoemd en dat onduidelijk is welke omstandigheden zijn betrokken en gewogen bij deze beslissing. Ten tijde van het voornemen was echter al bekend dat alle leden van het gezin van eiseres een verblijfsvergunning in Nederland hebben en dat het gezin gezamenlijk uit Syrië heeft willen vluchten en gezamenlijk hier een bestaan heeft willen opbouwen. Verweerder heeft immers in de nareisprocedure de aanvraag die betrekking heeft op eiseres afgewezen. Ook had eiseres al verklaringen afgelegd over haar huwelijk. Verweerder heeft in deze procedure kunnen constateren dat het huwelijk van eiseres, waaraan zij stelt nimmer invulling te hebben gegeven, niet is ontbonden en dat verweerder in de nareisprocedure uitsluitend deze omstandigheid aan zijn afwijzing ten grondslag heeft gelegd omdat wordt voorondersteld dat ook in een vluchtsituatie eiseres, indien haar man met wie ze nooit is samen geweest en die is vertrokken, haar huwelijk had kunnen ontbinden. Verweerder overweegt dat door het huwelijk niet te hebben laten ontbinden eiseres heeft laten zien een zelfstandig bestaan op te willen bouwen. Eiseres heeft echter anders verklaard, zowel in de nareisprocedure als in deze procedure. Zij heeft verklaard dat zij nimmer samen is geweest met die man, zij geen contact met hem heeft, ze overigens steeds bij haar ouders heeft gewoond en dat altijd heeft gewild en daarom nu niet naar Oostenrijk wil en verweerder verzoekt om haar asielaanvraag net als de aanvraag van haar ouders en broers te willen behandelen. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd in het voornemen of deze omstandigheden zijn betrokken bij zijn afweging. Evenmin is kenbaar betrokken dat het formeel juist is dat vanwege het claimtraject tussen Oostenrijk en Roemenië eiseres de verantwoordelijkheid van Oostenrijk niet kan betwisten op grond van haar gezinsomstandigheden, maar het thans overduidelijk is dat het gezin gezamenlijk heeft willen vluchten, herenigd wil worden en thans feitelijk als gezin in Nederland verblijft omdat eiseres alleen naar het AZC gaat om te voldoen aan haar meldplicht. In het besluit heeft verweerder in reactie op argumenten van eiseres verwezen naar het voornemen en overwogen dat de omstandigheid dat de ouders van eiseres in Nederland verblijven en er sprake is van medische problematiek geen aanleiding vormen om de asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder motiveert dit nader door aan te geven dat geen sprake is van afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening en overigens de medische voorzieningen in Oostenrijk vergelijkbaar worden geacht met de medische voorzieningen in de andere lidstaten en ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Verweerder concludeert daarom dat overdracht aan Oostenrijk niet van onevenredige hardheid getuigt.
10. De rechtbank overweegt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken als hij daartoe op de grond van de Dublinverordening niet verplicht is. Anders dan verweerder ter zitting betoogde schrijft de Dublinverordening echter in het geheel niet voor dat deze bevoegdheid slechts voor zeer uitzonderlijke situaties is bedoeld en deze bepaling strikt
moetworden uitgelegd. De Dublinverordening geeft de lidstaten een algemene bevoegdheid om ook indien overdracht van de betreffende derdelander mogelijk is de behandeling van elke asielaanvraag aan zich te trekken. De keuze om zeer terughoudend van deze Unierechtelijke bevoegdheid gebruik te maken is dus geen doel van de Uniewetgever geweest, maar behelst een politieke keuze die lidstaten ook zo mogen maken. De Uniewetgever heeft deze bevoegdheid evenmin geclausuleerd en alleen gegeven als zich bepaalde feiten en omstandigheden voordoen. Verweerder is dus niet gehouden om uiterst beperkt gebruik te maken van zijn bevoegdheid. Verweerder dient echter wel steeds als bij het opkomen tegen een overdrachtsbesluit verzocht wordt om van deze bevoegdheid gebruik te maken zorgvuldig en kenbaar te motiveren waarom hij dat niet doet.
De rechter toetst het niet gebruik maken door verweerder van zijn bevoegdheid marginaal. Dit komt er kort gezegd op neer dat de rechter toetst of verweerder genoegzaam motiveert waarom hij in een concrete procedure na de vaststelling dat een andere lidstaat verantwoordelijk is geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid. De rechter toetst hierbij of verweerder alle feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling en de conclusie dat overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt niet onredelijk is.
11. Eiseres maakt deel uit van een gezin dat op enig moment heeft besloten om gezamenlijk te vluchten uit Syrië. Inmiddels is ten aanzien van alle leden van het gezin, te weten vader, moeder, twee minderjarige broers en één meerderjarige broer, tot verblijfsaanvaarding overgegaan met uitzondering van eiseres. Eiseres kan worden overgedragen en verweerder wil van die mogelijkheid blijkens het overdrachtsbesluit gebruik maken en uitsluitend eiseres niet toestaan in Nederland te verblijven na beoordeling van haar asielrelaas dat hoogst waarschijnlijk identiek is aan het relaas van haar vader, moeder en drie broers omdat uit het dossier genoegzaam blijkt dat de familie gezamenlijk is gevlucht vanwege het algehele geweldsniveau in Syrië.
Aan eiseres is, anders dan aan haar meerderjarige broer, geen nareis toegestaan omdat zij in Syrië is gehuwd. Eiseres heeft daarover -onder meer- verklaard dat de verloving telefonisch tot stand is gekomen, zij nimmer met haar man heeft samengewoond maar altijd met en bij haar ouders en broers heeft geleefd. Haar man is feitelijk vertrokken en heeft bescherming gevraagd in een andere lidstaat. In de nareisprocedure is blijkens de stukken die zich in het dossier bevinden, dit huwelijk de enige omstandigheid geweest dat het verzoek tot nareis is afgewezen. Uit de in het dossier gevoegde stukken blijkt ook dat aan eiseres is tegengeworpen dat zij in Syrië juridisch een mogelijkheid heeft gehad om ook bij afwezigheid van haar man het huwelijk juridisch te laten ontbinden, dat zij dit had moeten weten en dat zij door dit niet te doen heeft laten zien dat ze een eigen leven wilde opbouwen. De omstandigheid dat dit huwelijk de enige oorzaak is dat eiseres niet gelijktijdig en gezamenlijk met haar gezin de Unie heeft mogen inreizen, zij niet is meegegaan omdat ze de MVV voor rechtmatige inreis niet heeft verkregen, maar het gezin anders gezamenlijk om internationale bescherming in Nederland zou hebben verzocht waardoor zij niet met een overdrachtsbesluit zou zijn geconfronteerd, is niet benoemd als relevante omstandigheid. Juist op dit punt had verweerder kenbaar moeten motiveren waarom overdracht niet van onevenredige hardheid getuigt. De overweging dat de enkele omstandigheid dat haar ouders in Nederland verblijven onvoldoende is, doet geen recht aan de feiten en miskent de reden waarom de situatie is ontstaan dat haar ouders en broers wel gezamenlijk in Nederland bescherming hebben gevraagd en zij niet. De rechtbank stelt hierbij vast dat indien eiseres zonder MVV tegelijk met haar ouders naar Nederland zou zijn gekomen en tegelijk een asielaanvraag zou hebben gedaan zeer waarschijnlijk na beoordeling van de asielaanvraag zou zijn overgegaan tot verblijfsaanvaarding. Omdat eiseres echter de procedure om een MVV te verkrijgen heeft doorlopen en niet reeds in afwachting van de definitieve beslissing of in weerwil van de afwijzing naar Nederland is gereisd, is zij juridisch gescheiden van haar ouders en broers.
12. De rechtbank overweegt dat de nareisprocedure in deze procedure niet ter toetsing voorligt. Het is bovendien juridisch juist, zoals verweerder heeft overwogen, dat aan de verantwoordelijkheidscriteria van hoofdstuk III van de Dublinverordening geen aanspraken kunnen worden ontleend omdat eiseres na inreis op het grondgebied van de lidstaten twee dagen in Roemenië heeft verbleven en er een claimtraject tussen twee andere lidstaten heeft plaatsgevonden. Eiseres is net meerderjarig en hoewel ze medische en psychische problemen heeft waarvoor zij professionele hulp zoekt, is ze volgens de strikte nationale jurisprudentie over artikel 16 van de Dublinverordening niet “afhankelijk van haar ouders. Formeel juridisch is het juist dat verweerder niet verplicht is om de behandeling van de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken en staan de nog steeds aanhangige nareisprocedure en de 8 EVRM-procedure los van de asielprocedure.
13. Eiseres maakt evenwel deel uit van een gezin dat beoogde gezamenlijk de situatie in Syrië te ontvluchten. In die vluchtsituatie hebben eiseres en haar ouders kennelijk niet overzien dat het gezin in de Unie niet bijeen zal kunnen blijven als zij vanuit die vluchtsituatie het huwelijk van eiseres niet laten ontbinden of dat zij, gelet op het feit dat zij de noodzaak hebben ervaren om te vluchten geen prioriteit hebben gegeven aan uit te zoeken hoe een huwelijk kan worden ontbonden terwijl de echtgenoot is vertrokken en het contact is verbroken.
14. Er is geen enkele indicatie dat eiseres en haar gezinsleden trachten de Dublinverordening of de regels voor gezinshereniging of andere procedures te omzeilen of hier misbruik van te maken. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet alleen door middel van een nareisprocedure tracht bij haar ouders en broers te kunnen blijven maar inmiddels ook een aanvraag heeft ingediend om verblijf op grond van artikel 8 EVRM te verkrijgen. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van vervalste documenten maar haar originele paspoort en id-kaart overgelegd terwijl door de Oostenrijkse autoriteiten in eerste instantie het claimverzoek is afgewezen omdat onduidelijk was of eiseres minderjarig was. Enkel door het overleggen van haar paspoort heeft verweerder ten overstaan van de Oostenrijkse autoriteiten kunnen onderbouwen dat eiseres meerderjarig is zodat Oostenrijk het verzoek tot heroverweging van de afwijzing alsnog heeft ingewilligd. Eiseres heeft dus steeds datgene gedaan wat van haar wordt verwacht en waartoe zij juridisch is gehouden.
15. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat niet duidelijk is of van alle verklaringen van eiseres kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt echter dat verweerder in het bestreden besluit geen overwegingen heeft gewijd aan bovenstaande verklaringen en evenmin heeft overwogen dat de verklaringen niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft volstaan met het separaat beoordelen van alle verantwoordelijkheidscriteria van de Dublinverordening, het wijzen op de omstandigheid dat de reguliere procedures hiervoor niet relevant zijn en het vervolgens concluderen dat hij niet verplicht is om de asielaanvraag van eiseres te behandelen en mede te delen dat hij geen gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid.
16. Verweerder miskent door hiermee te volstaan echter dat door deze formalistische beoordeling een gezin dat gezamenlijk wilde ontkomen aan de situatie in Syrië uit elkaar valt. Indien eiseres in Syrië niet gehuwd zou zijn geweest met een man met wie ze -onbetwist- heeft gesteld nimmer samen is geweest of indien zij had geweten dat zij dat huwelijk ondanks zijn afwezigheid kon laten ontbinden en indien zij had geweten dat zij door dat na te laten thans wordt geconfronteerd met een Dublin-overdracht naar Oostenrijk, was dit gezin hoogstwaarschijnlijk gezamenlijk toegestaan om in Nederland te verblijven. De argumenten van verweerder dat eiseres door te huwen een aanvang heeft gemaakt met een zelfstandig bestaan kan de rechtbank gelet op de gestelde toedracht van het huwelijk niet plaatsen. Ook lijkt het er op dat verweerder de strekking van de verklaring van eiseres dat zij na vertrek uit Syrië “een jaar met vriendinnen in Turkije” heeft verbleven heeft miskend. Uit de motivering van verweerder lijkt te volgen dat verweerder heeft miskend dat dit verblijf is ingegeven door de vlucht uit Syrië en het niet hebben van toestemming om Europa in te reizen omdat de aanvraag, anders dan de aanvraag van de overige gezinsleden, was afgewezen. Dat eiseres in het gehoor als antwoord op vragen dit niet uitdrukkelijk zelf heeft aangegeven doet niet af aan dat dit ter zitting desgevraagd nader is toegelicht en lijkt veeleer ingegeven door haar jonge leeftijd en het niet overzien van de relevantie van de vragen en de gevolgen van de wijze van beantwoorden. De rechtbank acht in dit kader weinig begrijpelijk dat verweerder uit het oog lijkt verloren dat eiseres feitelijk in haar land van herkomst steeds bij het gezin heeft gewoond en enkel niet gezamenlijk met de overige gezinsleden naar Nederland kon reizen en het verblijf in Turkije in die zin noodgedwongen was.
17. Verweerder heeft bij zijn motivering niet kenbaar betrokken of ondanks dat door alle criteria formeel juridisch en separaat te beoordelen het besluit formeel juridisch weliswaar verdedigbaar is de uitkomst van de procedure niet onredelijk is. De motivering zoals is opgenomen heeft enkel betrekking op artikel 16 van de Dublinverordening en de medische voorzieningen in Oostenrijk. Indien de argumenten van eiseres die hierop betrekking hebben echter zouden slagen zou verweerder reeds hierom
verplichtzijn de asielaanvraag te behandelen. Deze motivering volstaat dus niet om aan te geven waarom verweerder desondanks de asielaanvraag niet onverplicht zal behandelen.
18. Eiseres wordt nu geconfronteerd met de situatie dat uitsluitend zij geen deel kan uitmaken van het gezin dat door Nederland wordt beschermd tegen het geweld in Syrië. Eiseres is “op papier” gehuwd, is in Roemenië aangehouden en twee dagen gedetineerd, heeft medische problematiek, is formeel niet afhankelijk maar leunt en steunt tijdens haar verblijf in Nederland op haar ouders, verblijft thans bij haar ouders, heeft in Syrië steeds bij haar ouders gewoond en is op grond van de Dublinverordening overdraagbaar naar een andere lidstaat waar zij de uitkomst van de 8 EVRM-procedure dient af te wachten.
19. Verweerder kan de situatie dat uitsluitend eiseres door overdracht aan Oostenrijk feitelijk niet langer deel kan uitmaken van het gezinsleven zoals dat thans in Nederland wordt uitgeoefend voorkomen door gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag aan zich te trekken en daarmee tevens een beoordeling van de reeds gedane 8 EVRM-aanvraag en het verdere verloop van de nareisprocedure overbodig te maken. Door de asielaanvraag aan zich te trekken, waarbij het zeer waarschijnlijk is dat ook aan eiseres een verblijfsvergunning zal worden verleend, bewerkstelligt verweerder dat eiseres en haar gezin na door het vluchten uit Syrië uit elkaar te zijn geraakt weer een gezin kunnen vormen. Verweerder heeft in zijn besluit niet kenbaar betrokken dat dit gezin gezamenlijk heeft willen vluchten, door welke omstandigheden zij uit elkaar zijn geraakt, dat er geen indicaties zijn voor ongeloofwaardige verklaringen of misbruik van de procedure(s), en dat het gezin thans weer herenigd is maar door een overdracht weer van elkaar zal worden gescheiden, terwijl verweerder bevoegd en in eenvoudig in staat is dit gezin juridisch en daarmee feitelijk te herenigen. Verweerder hoeft daarvoor enkel gebruik te maken van zijn Unierechtelijke en nationaalrechtelijke bevoegdheid. Verweerder heeft niet kenbaar gemotiveerd waarom hij niet, eendachtig de uitgangspunten van de Dublinverordening, het gezin van eiseres bijeen wenst te houden en het niet gebruik maken van zijn bevoegdheid niet tot onevenredige hardheid leidt.
20. Gelet op de door de rechtbank benoemde feiten en omstandigheden en waarop door eiseres een beroep op is gedaan, stelt de rechtbank vast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding heeft gezien om eiseres tot de nationale asielprocedure toe te laten en de behandeling van haar verzoek om internationale bescherming aan zich te trekken. De rechtbank overweegt hierbij uitdrukkelijk dat de rechtbank geen oordeel geeft over de vraag of verweerder gebruik dient te maken van zijn discretionaire bevoegdheid. De rechtbank constateert enkel een motiveringsgebrek in het besluit omdat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken en waarop door eiseres een beroep is gedaan kenbaar heeft betrokken bij de bepaling dat hij geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van eiseres te behandelen en daarmee naar alle waarschijnlijkheid dit gezin weer in staat zal stellen om na het land van herkomst te zijn ontvlucht opnieuw invulling te geven aan hun gezinsleven.
21. De rechtbank zal het besluit gelet op dit motiveringsgebrek vernietigen en verweerder opdragen opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de omstandigheid dat de beroepsgrond die betrekking heeft op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening slaagt, zal de rechtbank uitspraak doen en niet het onderzoek heropenen en aanhouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de Afdeling heeft gesteld over de gevolgen voor de overdrachtstermijn als schorsende werking wordt toegekend aan een rechtsmiddel dat in een reguliere procedure wordt aangewend. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat primair wordt verzocht om gegrondverklaring van het beroep en subsidiair om aanhouding.
22. Het beroep is gegrond zodat aanleiding bestaat om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).