ECLI:NL:RBDHA:2024:7629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL23.34987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheid

In deze zaak heeft eiser, een 72-jarige man, op 2 april 2021 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn meerderjarige zoon, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er volgens verweerder geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 28 maart 2024 behandeld en geconcludeerd dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en referent. De rechtbank oordeelde dat de gestelde emotionele, medische en financiële afhankelijkheid niet voldoende was onderbouwd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet zelfstandig kan functioneren zonder referent, en de rechtbank vond dat de belangenafweging in het nadeel van eiser was uitgevallen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door verweerder bevestigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34987
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L. Sinoo),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Ulitas).

Inleiding

Eiser heeft op 2 april 2021 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’. Hij wil in Nederland familie- of gezinsleven uitoefenen met zijn meerderjarige zoon.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 11 oktober 2021 (het primaire besluit). Vervolgens heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van 13 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is ook verschenen [referent] , referent. Als tolk is verschenen: A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

1. Op 2 april 2021 heeft referent voor eiser een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf bij referent, zijn meerderjarige zoon. Referent is geboren op 3 mei 1982. Hij verblijft sinds augustus 2020 in Nederland en heeft inmiddels een verblijfsvergunning.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem tussen eiser en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in
artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt, die in het nadeel van eiser is uitgevallen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 4 augustus 2023 heeft verweerder referent gehoord.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder blijft van mening dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiser en referent. Zowel eiser, ten tijde van de aanvraag 72 jaar, als referent zijn meerderjarig, daarom moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit neemt verweerder om verschillende redenen niet aan.
5. Verweerder beargumenteert als het gaat om de relatie tussen eiser en referent dat geen sprake is van omstandigheden die maken dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid. Volgens verweerder is niet gebleken van emotionele afhankelijkheid, medische afhankelijkheid en financiële afhankelijkheid. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat eiser vanwege de situatie van de [community] in Pakistan meer dan gebruikelijk van referent afhankelijk is geworden en heeft de samenwoning geen continu karakter. Hieraan voegt verweerder toe de situatie van [community] in Pakistan een asielgrond is en referent zijn vluchtelingenstatus heeft gekregen op basis van zijn individuele situatie. Deze gelden niet automatisch voor eiser en daarom is alleen beoordeeld of de situatie van [community] in Pakistan leidt tot een afhankelijkheidsrelatie.
6. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt, waarbij hij de belangen van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen de belangen van eiser om bij referent in Nederland te verblijven. De belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen. Verweerder onderbouwt dit met een opsomming van aspecten die in het voor- en nadeel van eiser wegen.

De beroepsgronden

7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit heeft gesteld dat er geen beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiser en referent.
8. Verweerder heeft volgens eiser in het bestreden besluit een onjuiste volgorde van toetsing gehanteerd. Hierbij is gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).1 Hierin is in essentie overwogen dat verweerder in het kader van de vraag of relaties tussen volwassen familieleden kunnen vallen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM, een brede beoordeling moet maken van de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. In die beoordeling moet verweerder alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Elementen zoals financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst, moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die
beoordeling een rol spelen. Ook zijn de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang. Eiser is van mening dat verweerder heeft nagelaten om alle relevante en individuele elementen te betrekken in de beoordeling of sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referent.
9. Eiser stelt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele band tussen hem en referent. De hulp en steun die eiser nodig heeft kan het beste worden vormgegeven als hij bij referent in Nederland leeft. De slechte gezondheidssituatie van eiser vergroot zowel de emotionele als de financiële afhankelijkheid. Eiser stelt dat hij lijdt aan suikerziekte, chronic liver disease, geheugenverlies, ouderdomsklachten en chronische hepatitis C. Ook is eiser behandeld voor een botbreuk als gevolg van een val. Eiser heeft meer ondersteuning nodig en is voor hulp en verzorging afhankelijk van anderen, omdat hij niet zelfstandig algemene dagelijkse levensverrichtingen kan verrichten, als gevolg van zijn medische klachten en hoge leeftijd. Eiser voert aan dat hij niet zelfstandig zijn medicatie kan innemen, geen eten kan bereiden of huishoudelijke werkzaamheden kan verrichten. Eiser zou daarom (stabiele) mantelzorg nodig hebben. Daarnaast wijst eiser op het feit dat hij alleenstaand is en referent de enige is die voor hem kan zorgen. De andere kinderen van eiser hebben Pakistan ook verlaten en eiser heeft geen contact meer met hen. Eiser merkt verder op dat hij als [community] in bijzondere omstandigheden in Pakistan verblijft, omdat de positie van [community] in Pakistan uitermate slecht is. Aan referent is door verweerder een vluchtelingenstatus toegekend vanwege de positie van [community] in Pakistan. Volgens eiser worden [community] buitengesloten en ernstig gediscrimineerd en daarom kan referent niet naar Pakistan afreizen om eiser te verzorgen. Daarnaast stelt eiser stelt dat hij geen stabiele verzorging kan krijgen van de vriend van referent, omdat hij heeft aangegeven hiermee te willen stoppen. Eiser wijst er ook op dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd, toen zijn echtgenote overleden was.
10. Ook vindt eiser dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Op grond van de relevante en individuele omstandigheden van eiser dient de belangenafweging in het voordeel van hem uit te vallen.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar, tegen de afwijzing van een mvv, ongegrond heeft mogen verklaren. Hierbij is allereerst van belang of sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven.
Beschermenswaardig familie- of gezinsleven
12. De rechtbank overweegt dat het in deze zaak gaat om gezinsleven tussen volwassenen. Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, neemt verweerder beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarige familie- of gezinsleden als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
12. Dit betekent dat er bijkomende elementen van afhankelijkheid moeten zijn, die de normale affectieve banden te boven gaan.2 Verder volgt uit vaste rechtspraak van de
2 Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 april 2020, Khan tegen
Afdeling dat het al dan niet bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden.3 Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst, kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn.4 Verweerder mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling5 dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
14. In een uitspraak van 27 maart 20246 heeft de Afdeling in lijn met zijn vaste rechtspraak overwogen dat tussen meerderjarigen buiten het kerngezin7 sprake is van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Het gaat er daarbij vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Verweerder moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Naast de vraag of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, moeten ook elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen, de banden met het land van herkomst, de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond, voor zover deze elementen zijn aangevoerd, in de beoordeling een rol spelen.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 8 van het EVRM. Hiertoe vindt de rechtbank van belang dat eiser niet heeft aangetoond dat hij en referent op emotionele gronden meer dan gebruikelijk afhankelijk zijn van elkaar. Verweerder erkent dat onder andere de positie van [community] in Pakistan evenals het overlijden van de partner van eiser, de moeder van referent, hebben gezorgd voor een sterke band tussen eiser en referent. Verweerder concludeert in het bestreden besluit terecht dat daardoor geen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Verweerder heeft er in dat verband terecht op gewezen dat eisers partner en moeder van referent is overleden op het moment dat eiser al in Nederland was en zij niet fysiek bij elkaar waren. De gestelde mate van afhankelijkheid is op dit punt dan ook op afstand ontstaan, wat niet aannemelijk maakt dat de afhankelijkheid meer dan gebruikelijk is tussen een vader en een meerderjarig kind. Dat eiser en referent zich zorgen maken om elkaar, is niet voldoende om te spreken van een
Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
3 Arrest van het EHRM van 17 april 2012, Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806.
4 Uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, r.o. 3.1.
5 Uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695.
6 Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
7 Een kerngezin bestaat uit ouders en hun minderjarige kinderen, r.o. 2.1 van de uitspraak van 27 maart 2024.
afhankelijkheidsrelatie, omdat het gebruikelijk is dat familieleden zich zorgen maken om elkaar wanneer zij een goede band hebben met elkaar. Verweerder wijst verder terecht op een aantal omstandigheden waaruit evenmin volgt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Zo beargumenteert verweerder terecht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij afhankelijk is geworden van de zorg van referent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er terecht op gewezen dat de gestelde medische klachten en de hoge leeftijd van eiser er niet toe leiden dat tussen hem en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Allereerst heeft verweerder daartoe in het bestreden besluit kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser voor zijn dagelijkse verzorging of medische behandeling aangewezen is op referent. De stelling van eiser dat hij voor zijn gestelde zorg exclusief afhankelijk is van referent, is niet met documenten onderbouwd.
Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken en afgelegde verklaringen dat eiser zorg heeft ontvangen in Pakistan door een vriend van referent. De stelling van eiser dat de zorg niet door iemand anders dan referent geboden kan worden, volgt de rechtbank dan ook niet. Dat de vriend van referent hiermee wil stoppen, is niet met documenten onderbouwd.
Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser evenmin heeft onderbouwd op welke wijze zijn situatie sinds het overlijden van zijn partner is veranderd waardoor hij niet meer zelfstandig dagelijkse handelingen kan uitvoeren. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser niet zelfstandig kan functioneren zonder referent.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht geen financiële afhankelijkheid aanneemt. Het is niet gebleken dat eiser voor levensonderhoud afhankelijk is van financiële ondersteuning door referent. Verweerder heeft erop kunnen wijzen dat eiser enkel aannemelijk heeft gemaakt dat hij financieel ondersteund wordt door referent door geld op te sturen. In dat verband heeft verweerder mogen concluderen eiser niet heeft aangetoond dat deze financiële ondersteuning niet meer op afstand kan worden voortgezet zoals dat tot op heden is gedaan. Verweerder heeft ook mogen overwegen dat eiser en referent al meer dan drie jaar lang niet meer samenwonen. Het is uit de verklaringen van referent niet is gebleken dat hij nog met eiser samenwoonde tot zijn vertrek omdat hij de zorg van eiser moest dragen. Eiser kan nog zelfstandig wonen zonder referent, zowel alleen als met ondersteuning van de vriend van referent. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie van de [community] het leven van eiser dusdanig beïnvloedt dat hij daardoor meer dan gebruikelijk van referent afhankelijk is geworden. Verder blijkt uit overgelegde documenten en afgelegde verklaringen dat eiser toegang heeft tot medische zorg in Pakistan. Dat eiser voor zorg afhankelijk is van een overkomst naar Nederland, is niet met documenten onderbouwd. Verweerder heeft mogen concluderen dat de situatie van [community] in Pakistan eiser daarbij niet dusdanig in de weg staat dat hij geen toegang meer heeft tot medische hulp.
16. De rechtbank concludeert dat verweerder op basis van het voorgaande terecht heeft beslist dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent. De beroepsgrond treft geen doel.
De belangenafweging
18. Eiser voert aan dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Op zitting voert eiser als nadere beroepsgrond aan dat verweerder in
onderhavige zaak een onjuiste volgorde van toetsing heeft gehanteerd. Eiser wijst op de uitspraak van 27 maart 20248 van de Afdeling en stelt dat verweerder heeft nagelaten om - in lijn met deze uitspraak - alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken in de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent.
19. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling9 volgde dat artikel 8 van het EVRM verweerder ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse overheid, ook als er geen sprake was van beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
19. In de uitspraak van 27 maart 2024 heeft de Afdeling dit uitgangspunt losgelaten voor zaken waarin verweerder na beoordeling van alle feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken en daarom geen sprake is van familie- of gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8, eerste lid, van het EVRM. In die gevallen volgt volgens de Afdeling uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens niet dat een belangenafweging moet plaatsvinden.
19. Verweerder heeft in het bestreden besluit, ondanks dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, in lijn met de “oude jurisprudentie” een afweging gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse overheid en het belang van eiser en referent. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen deze belangenafweging. De rechtbank zal de belangenafweging daarom beoordelen.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld welke omstandigheden zijn meegenomen in de belangenafweging en welk gewicht daaraan is toegekend. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de belangenafweging in het voordeel van eiser heeft meegewogen dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Pakistan uit te oefenen, dat eiser geen gevaar is voor de openbare orde in Nederland en dat hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daaraan niet ten onrechte geen doorslaggevend belang heeft toegekend.
19. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder namelijk allereerst zwaar in het nadeel van eiser kunnen wegen dat tussen hem en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft eveneens zwaar in het nadeel van eiser kunnen wegen dat referent een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet en dat hij eiser financieel ondersteunt, omdat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser spreekt bovendien de Nederlandse taal niet en heeft medische klachten waarvoor hij medische behandeling nodig zal hebben. Verweerder heeft in dit verband erop kunnen wijzen dat eiser daarom op den duur beroep zal moeten doen op de openbare kas en de publieke voorzieningen, zoals het onderwijs en de gezondheidszorg,
8 Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
9 Zie de uitspraken van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485.
wanneer hij in Nederland is aangekomen. Dit brengt met zich dat de kosten van medische zorg nog steeds grotendeels gedragen zullen worden door de Nederlandse samenleving.
24. Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser kunnen wegen dat het gaat om een eerste toelating. Eiser heeft nog nooit in Nederland gewoond waardoor hij ook nog geen leven heeft opgebouwd in Nederland. Verweerder heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser banden heeft met Pakistan. Daarbij is de objectieve belemmering meegenomen in de weging van de binding met Pakistan. Vanwege de objectieve belemmering is de band van referent met Pakistan minder geworden dan het was voor zijn vertrek uit Pakistan. Verder heeft verweerder ook de positie van de [community] meegewogen. De positie van [community] in Pakistan bemoeilijkt de omstandigheden van eiser in Pakistan. Hierom heeft verweerder de binding met Pakistan gering in het nadeel van eiser gewogen. Verweerder heeft bovendien in het nadeel kunnen wegen dat Nederland een restrictief toelatingskader hanteert en dat eiser niet onder het nareisbeleid valt dat is opgesteld door de wetgever.
24. De rechtbank concludeert dat verweerder de belangen van eiser kenbaar heeft betrokken en heeft afgezet tegen de belangen van de Nederlandse overheid. Verweerder is ingegaan op alle relevante feiten en omstandigheden, zoals de medische toestand van eiser, de financiële aspecten, de mate van samenwonen in de afgelopen jaren, de banden met het land van herkomst en de positie van [community] in Pakistan. Deze belangenafweging is niet onevenwichtig. Gezien het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt zodat ook om die reden verweerder aan eiser geen verblijfsvergunning hoeft te verlenen.
24. De rechtbank is het ten slotte niet met eisers gemachtigde eens dat de wijziging van de rechtspraak van de Afdeling noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat verweerder de gehele beoordeling van eisers aanvraag opnieuw moet doen. Verweerder heeft immers alle relevante feiten en omstandigheden betrokken bij de beoordeling of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en referent die de gebruikelijke familieband tussen een vader en volwassen kind overstijgen.
24. De beroepsgrond treft geen doel.

Conclusie en gevolgen

28. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 april 2024

Documentcode: DSR36653069

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.