uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.34987
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L. Sinoo),
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Ulitas).
Inleiding
Eiser heeft op 2 april 2021 een aanvraag ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’. Hij wil in Nederland familie- of gezinsleven uitoefenen met zijn meerderjarige zoon.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met het besluit van 11 oktober 2021 (het primaire besluit). Vervolgens heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het besluit van 13 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is ook verschenen [referent] , referent. Als tolk is verschenen: A. Hairan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
1. Op 2 april 2021 heeft referent voor eiser een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf bij referent, zijn meerderjarige zoon. Referent is geboren op 3 mei 1982. Hij verblijft sinds augustus 2020 in Nederland en heeft inmiddels een verblijfsvergunning.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem tussen eiser en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in
artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt, die in het nadeel van eiser is uitgevallen.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 4 augustus 2023 heeft verweerder referent gehoord.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder blijft van mening dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiser en referent. Zowel eiser, ten tijde van de aanvraag 72 jaar, als referent zijn meerderjarig, daarom moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit neemt verweerder om verschillende redenen niet aan.
5. Verweerder beargumenteert als het gaat om de relatie tussen eiser en referent dat geen sprake is van omstandigheden die maken dat sprake is van bijzondere afhankelijkheid. Volgens verweerder is niet gebleken van emotionele afhankelijkheid, medische afhankelijkheid en financiële afhankelijkheid. Ook is volgens verweerder niet gebleken dat eiser vanwege de situatie van de [community] in Pakistan meer dan gebruikelijk van referent afhankelijk is geworden en heeft de samenwoning geen continu karakter. Hieraan voegt verweerder toe de situatie van [community] in Pakistan een asielgrond is en referent zijn vluchtelingenstatus heeft gekregen op basis van zijn individuele situatie. Deze gelden niet automatisch voor eiser en daarom is alleen beoordeeld of de situatie van [community] in Pakistan leidt tot een afhankelijkheidsrelatie.
6. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt, waarbij hij de belangen van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen de belangen van eiser om bij referent in Nederland te verblijven. De belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen. Verweerder onderbouwt dit met een opsomming van aspecten die in het voor- en nadeel van eiser wegen.