Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Grondslag maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat hij op een verkeerde grondslag in bewaring is gesteld. Eiser heeft namelijk een aanvraag ingediend tot afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiser heeft tegen de afwijzing in bezwaar van deze aanvraag beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Daarop is nog geen uitspraak gedaan. Er is derhalve sprake van procedureel rechtmatig verblijf.
3. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring terecht is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Nog daargelaten dat eiser niet binnen 24 uur na de beslissing op bezwaar van 23 januari 2024 beroep heeft ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, is dat verzoek tot op heden niet toegewezen zodat eiser nog immer geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland zoals bedoeld in artikel 8 van de Vw. Daarnaast is aan eiser op 13 april 2023 een terugkeerbesluit opgelegd zodat op hem de verplichting rust om Nederland te verlaten.
Gronden maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware en de lichte gronden en voert in dat verband aan dat de verplichting om terug te keren is opgeschort vanwege zijn nog lopende procedures. Het gegeven eiser niet terug wil keren naar Marokko heeft te maken met zijn medische situatie en verweerder heeft daar geen rekening mee gehouden. Daarnaast verblijft eiser bij zijn zus en wordt hij door haar onderhouden, zodat gelet daarop ook de lichte gronden ten onrechte aan hem zijn tegengeworpen.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3c feitelijk juist is. Aan eiser is op 13 april 2023 een terugkeerbesluit uitgevaardigd en eiser heeft daaraan geen gevolg gegeven. Daarnaast is ook de zware grond 3i feitelijk juist. Immers niet in geschil is dat eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Marokko. Dat aan die verklaring persoonlijke omstandigheden ten grondslag liggen doet niet af aan de feitelijke juistheid. Ook de lichte gronden 4c en 4d heeft verweerder voldoende gemotiveerd aan de maatregel ten grondslag gelegd. Eiser staat immers niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen en ook beschikt hij volgens zijn eigen verklaring over slechts €50,-. Eiser beschikt daarmee niet over voldoende middelen van bestaan. De door eiser overgelegde verklaring van zijn zus maakt dat niet anders nu daaruit niet blijkt over welke middelen zij beschikt, of eiser daar de beschikking over heeft en of deze middelen voldoende zijn voor zijn verblijf en om de terugkeer naar zijn land van herkomst te bekostigen. De zware en lichte gronden zijn voldoende om een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen.
Gebreken in het voortraject
7. Eiser voert aan dat oneigenlijk gebruik is gemaakt van de strafrechtelijke bevoegdheid om eiser staande te houden. Eiser is door de politie staande gehouden en overgebracht op advies van de AVIM. Daarnaast is eiser opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw, terwijl dit artikel 50, tweede lid, van de Vw had moeten zijn.
8. Uit het proces-verbaal (pv) van staandehouding, overbrenging en overdracht van 27 april 2024 blijkt dat eiser en een andere persoon door een verbalisant van de politie zijn aangesproken in verband met een verdenking van overtreding van artikel 2:41, eerste lid van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Gouda. Dit artikel een verbod “om deel te nemen aan een verzameling van twee of meer personen die verband houdt met onder andere openlijk gebruik van drugs.” De verbalisant heeft in verband hiermee de inzage gevorderd in het identiteitsdocument van eiser. De rechtmatigheid van deze niet vreemdelingrechtelijke controle staat niet ter beoordeling van de vreemdelingrechter.Eerst indien de onrechtmatigheid hiervan door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake.
9. Uit het feit dat eiser zich niet bleek te kunnen legitimeren kon een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf worden afgeleid. Eiser kon derhalve staande gehouden worden krachtens artikel 50, eerste lid, van de Vw. Dat de verbalisant naar aanleiding van de hem ter beschikking staande informatie over de verwijderbaarheid van eiser contact heeft opgenomen met de AVIM en zij adviseerden eiser staande te houden en aan hen over te dragen maakt dat niet anders. Eiser is daarna ook rechtmatig overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor.
10. De rechtbank is het met eiser eens dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw in dit geval niet juist is geweest. Eiser beschikte immers niet over een identificerend document waarmee zijn identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld. Dit gebrek maakt de bewaring alleen dan onrechtmatig als de met de maatregel van bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen van eiser. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is, gelet op het aanwezige risico op onttrekking en omdat eiser op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw rechtmatig kon worden opgehouden.
11. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser heeft familie in Nederland en er is sprake van medische omstandigheden. Verweerder heeft deze omstandigheden onvoldoende meegenomen in de belangenafweging. Eiser voert verder aan dat er geen passende medische zorg voor hem is in het detentiecentrum.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in dit geval een lichter middel dan bewaring niet doeltreffend kan worden toegepast. Eiser is eerder in de gelegenheid gesteld om zelfstandig naar Marokko terug te keren. Dit heeft er echter niet toe geleid dat eiser op eigen gelegenheid Nederland heeft verlaten.
13. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. Voor zover eiser zich beroept op medische omstandigheden, heeft verweerder terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij. Uit eisers medisch dossier blijkt verder dat de gemelde suïcide-uitingen uitsluitend verband houden met de voorgenomen uitzetting naar Marokko. Niet gebleken is dat eiser detentieongeschikt is.
Speciale inrichting voor bewaring
14. Eiser voert aan dat de tenuitvoerlegging van de bewaring niet strookt met artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.Het detentiecentrum hanteert volgens eiser namelijk een strikt bewaringsregime en vormt dan ook een onnodige beperking van zijn privéleven.
15. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2022volgt dat het Detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. Bovendien kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld.Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
16. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De Marokkaanse autoriteiten hebben namelijk nog niet gereageerd en niet gebleken is dat zij over zullen gaan tot afgifte van een laissez-passer (lp).
17. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn wordt aangenomen.Eiser heeft niet onderbouwd dat in zijn geval het zicht op uitzetting ontbreekt. Dat de Marokkaanse autoriteiten nog niet hebben gereageerd op de lp-aanvraag van 3 mei 2024 is, gelet op het korte tijdsverloop sindsdien, daarvoor onvoldoende.
18. De rechtbank ziet evenmin grond voor de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op 1 mei 2024 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd en op 3 mei 2024 is een aanvraag voor een lp ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten.
19. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.