ECLI:NL:RBDHA:2024:7542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
SGR 22/2905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering in verband met inkomsten uit arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en intrekking van zijn bijstandsuitkering. Eiser ontving vanaf 1 februari 2021 een bijstandsuitkering naar de jongerennorm, aangevuld met bijzondere bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft de bijstandsuitkering ingetrokken op grond van de Participatiewet (Pw), omdat eisers inkomen hoger was dan de voor hem geldende jongerennorm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening en intrekking van de algemene bijstand terecht was, maar dat de intrekking van de bijzondere bijstand op een onjuiste wettelijke grondslag berustte. De rechtbank oordeelt dat de bonus die eiser in februari 2021 ontving, betrekking had op werkzaamheden in 2020 en dus niet aan februari 2021 kon worden toegerekend. Hierdoor had eiser in februari 2021 recht op aanvullende bijstand. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de bijzondere bijstand betreft en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar niet op proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2905

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: F. el Khabazi),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, het college

(gemachtigde: I. Ramautar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en intrekking van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met het besluit van 9 juni 2021 (primair besluit 1) heeft het college de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser vanaf 1 februari 2021 ingetrokken en van hem een bedrag van € 178,15 aan betaalde bijstand teruggevorderd.
1.2.
Met het besluit van 1 december 2021 (primair besluit 2) heeft het college primair besluit 1 gewijzigd, in die zin dat de terugvordering van € 178,15 komt te vervallen.
1.3.
Met het bestreden besluit van 1 april 2022 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard, de motivering van primair besluit 2 gewijzigd, de bijstandsuitkering van eiser in februari 2021 herzien en lager vastgesteld op € 56,25 en de bijstandsuitkering vanaf 1 maart 2021 ingetrokken.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2.
2.1.
Eiser, geboren op [geboortedag] 2000, ontving in aanvulling op zijn wisselende inkomen uit arbeid vanaf 1 februari 2021 een bijstandsuitkering naar de jongerennorm. Omdat hij van zijn ouder(s) geen bijdrage kan krijgen in de noodzakelijke kosten van het bestaan, heeft het college deze bijstandsuitkering op grond van artikel 12 van de Pw aangevuld met € 450,- per maand aan bijzondere bijstand.
2.2.
Eiser heeft het college maandelijks geïnformeerd over zijn inkomen uit arbeid. Vervolgens heeft het college primair besluit 1 genomen. Het college legt daaraan ten grondslag dat eisers inkomen vanaf 1 februari 2021 hoger is dan de voor hem geldende jongerennorm en de bijzondere bijstand tezamen.
2.3.
Eiser heeft tegen primair besluit 1 bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarprocedure heeft het college primair besluit 2 genomen omdat de vrijstelling van het inkomen van artikel 31, tweede lid, onder n, van de Pw, in samenhang gelezen met het toen geldende artikel 31a van de Pw, ten onrechte niet was toegepast op eisers inkomen.
2.4.
Het college heeft het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften, als volgt gemotiveerd. Het recht op bijstand is over de maand februari 2021 ten onrechte ingetrokken omdat uit de gemaakte herberekening van het recht op bijstand volgt dat eiser in die maand recht heeft op aanvullende bijstand van € 56,25. Bij de berekening heeft het college de in februari 2021 aan eiser uitbetaalde bonus van zijn werkgever terecht toegerekend aan die maand, omdat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat deze bonus op een andere, voorliggende, periode betrekking heeft. Vanaf 1 maart 2021 is eisers inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm, zodat het recht op bijstand terecht vanaf die datum is ingetrokken, aldus het college.
Omvang van de beoordeling
3. De rechtbank kan en zal in dit beroep slechts een oordeel geven over het bestreden besluit. Dit betekent dat de rechtbank slechts de herziening en intrekking van eisers bijstandsuitkering zal beoordelen. De rechtbank beoordeelt niet of het college eiser in het besluit van 18 februari 2021 terecht een maatregel heeft opgelegd. Evenmin beoordeelt de rechtbank of het college het inkomen van eiser had moeten aanvullen tot het minimumloon. Ook beoordeelt de rechtbank het betoog van eiser niet voor zover dit ziet op het toepassen van de heffingskortingen of de door het college over de bijstand afgedragen belastingen. Wat eiser in dat kader heeft aangevoerd, laat de rechtbank daarom buiten beschouwing.
Wat vindt eiser?
4. Eiser betoogt – voor zover voor de beoordeling van het bestreden besluit van belang – dat de in februari 2021 ontvangen bonus betrekking heeft op werkzaamheden die hij in 2020 heeft verricht. Verder is de herberekening van het college van het recht op bijstand onduidelijk en had het college de reiskosten van eiser op het inkomen in mindering moeten brengen. Volgens eiser is het recht op bijstand ten onrechte vanaf 1 maart 2021 ingetrokken. Eiser had geen vast inkomen en zijn arbeidsovereenkomst bij een van zijn werkgevers is niet verlengd. Daarbij komt dat eiser op 25 juni 2021 21 jaar is geworden en vanaf die datum dus een andere bijstandsnorm zou gelden.
Wat is het beoordelingskader?
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving, zoals die ten tijde van het bestreden besluit gold, is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat oordeelt de rechtbank?
6.1.
Voorop staat dat het hier gaat om een voor eiser belastend besluit, namelijk de herziening en intrekking van zijn recht op bijstand. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie (hier: het college). Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
6.2.
De te beoordelen periode in een zaak als dit loopt van de datum met ingang waarvan het recht op bijstand is herzien of ingetrokken tot de datum van het primaire besluit daartoe. De te beoordelen periode loopt daarom van 1 februari 2021 tot en met 9 juni 2021.
6.3.
Eiser heeft over de te beoordelen periode zowel algemene bijstand als bijzondere bijstand ontvangen. Zoals door het college ter zitting bevestigd, heeft het college met het bestreden besluit beide vormen van bijstand herzien en ingetrokken.
De algemene bijstand
6.4.
Uit de door eiser overgelegde loonstroken blijkt dat zijn inkomen in de te beoordelen periode maandelijks hoger is geweest dan de voor hem in die periode geldende jongerennorm van € 265,49. Voor de maand februari 2021 is dit ook het geval indien de bonus die eiser in die maand heeft ontvangen buiten beschouwing wordt gelaten. Verder bestaat er geen rechtsgrond voor het betoog van eiser dat de reiskosten voor woon-werkverkeer op zijn inkomen in mindering moeten worden gebracht, nog daargelaten dat eiser deze kosten op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Dit betekent dat eiser op grond van artikel 19, eerste lid, onder a, van de Pw in de te beoordelen periode geen recht op algemene bijstand had. Het college heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om eisers recht op bijstand in de te beoordelen periode te herzien en in te trekken.
6.5.
Dat eiser op 25 juni 2021 21 jaar is geworden en vanaf die datum onder een andere bijstandsnorm valt, leidt niet tot een ander oordeel. Nu het recht op algemene bijstand vanaf 9 juni 2021 is ingetrokken, lag het op de weg van eiser om een nieuwe aanvraag om bijstand in te dienen. Dat eiser dit vanwege de toen lopende bezwaarprocedure tegen het primaire besluit niet heeft gedaan, maakt dat niet anders.
De bijzondere bijstand
6.6.
Wat betreft de herziening en intrekking van het recht op bijzondere bijstand is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Het college kon aan de herziening en intrekking van de bijzondere bijstand niet ten grondslag leggen dat het inkomen van eiser in de te beoordelen periode hoger lag dan de voor hem geldende jongerennorm en de € 450,- aan bijzondere bijstand tezamen. Artikel 19, eerste lid, onder a, van de Pw ziet immers alleen op de algemene bijstand en niet de bijzondere bijstand. Dat het daarbij gaat om bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan maakt dat niet anders.
6.7.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit wat betreft de intrekking en herziening van de bijzondere bijstand in strijd is met het motiveringsbeginsel en in zoverre voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat zal worden vernietigd in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank daarvoor over onvoldoende informatie beschikt. Het college zal daarom een nieuwe besluit moeten nemen met in achtneming van deze uitspraak.
6.8.
Ten behoeve van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal het college moeten beoordelen of eiser in de te beoordelen periode op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw recht had op bijzondere bijstand. Het college moet dus beoordelen of eiser in die periode over voldoende draagkracht beschikte om de noodzakelijke kosten van bestaan te voldoen. Het college zal daartoe eerst eisers noodzakelijke kosten van bestaan in die periode inzichtelijk moeten maken. Vervolgens moet het college de draagkracht van eiser bepalen in overeenstemming met hoofdstuk 2 van zijn Beleidsregels bijzondere bijstand 2021. Daarna kan het college bepalen of en in hoeverre eiser aanspraak maakt op bijzondere bijstand.
6.9.
Omdat voor de te maken draagkrachtberekening relevant is of de door eiser in de maand februari 2021 ontvangen bonus aan het inkomen van die maand kan worden toegerekend en dit tussen partijen in geschil is, zal de rechtbank dit tot slot beoordelen.
6.10.
Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt inkomen toegerekend naar de periode waarop dat betrekking heeft. Bij inkomsten uit arbeid is dat volgens vaste rechtspraak de periode waarin de werkzaamheden zijn verricht. [1]
6.11.
Eiser heeft in februari 2021 een netto-bonus van € 229,31 ontvangen. In de e-mail van zijn werkgever van 29 december 2021 wordt hierover geschreven dat de bonus betrekking heeft op het ‘bonusjaar 2020’.
6.12.
Het college heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 32, tweede lid, van de Pw uitkeringen naar een vast bedrag die worden betaald aan de werknemer die op het moment van toekennen van de eindejaarsuitkering of gratificatie in dienst is, als inkomen moet worden toegerekend aan het moment van toekennen. De rechtbank deelt dit standpunt van het college niet. In de Memorie van Toelichting (p.59; MvT) van de Wet werk en bijstand, die op dat punt zijn gelding heeft behouden voor de Pw, staat namelijk het volgende: “Een tweede criterium (eerste lid, onderdeel b) voor het in aanmerking nemen van middelen als inkomen is de periode waarop de inkomsten betrekking hebben. Daarbij is het uitgangspunt gehanteerd dat het inkomen dient te worden toegerekend aan de periode waarop dit betrekking heeft. (…) De periode waarop de inkomsten betrekking hebben is bij arbeidsinkomsten de periode waarin de arbeid is verricht waaruit deze inkomsten zijn verkregen. (…) Bij bedragen ineens dient evenzeer te worden beoordeeld op welke periode deze kunnen worden geacht betrekking te hebben. (…) De vakantietoeslag is loon dat op een later tijdstip wordt uitbetaald. Ook andere betalingen kunnen dit karakter van uitgesteld loon hebben. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een dertiende maand of aan winstdelingsregelingen. Gelet op hun vergelijkbare karakter is het billijk ook deze betalingen toe te rekenen aan de periode waarin de aanspraak daarop is verworven en, voor zover deze aanspraak buiten de bijstandsperiode valt, de betreffende betaling niet als inkomen aan te merken. Het tweede lid beoogt deze handelwijze aan te geven.” [2] Gelet op de e-mail van de werkgever en de hiervoor weergegeven MvT is de rechtbank van oordeel dat de door eiser ontvangen bonus betrekking heeft op werkzaamheden die in 2020 zijn verricht. De bonus moet daarom aan 2020 worden toegerekend en niet, zoals het college heeft gedaan, aan februari 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond voor zover het de herziening en intrekking van het recht op bijzondere bijstand betreft omdat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij over de te beoordelen periode eisers recht op bijzondere bijstand is herzien en ingetrokken. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Wat betreft de kosten van rechtsbijstand door zijn gemachtigde is daarvoor van belang dat niet is gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De reiskosten voor het bijwonen van de zitting komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb alleen de reiskosten van een partij of belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komen. De reiskosten van de gemachtigde vallen hier dus niet onder. De overige kosten waarvan vergoeding wordt verzocht, zoals voor het maken van kopieën, betreffen geen kosten als bedoeld in artikel 1 van het Bpb, zodat deze daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de herziening en intrekking van het recht op bijzondere bijstand betreft;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bannink, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 12
Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voorzover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:
de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of
hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.
Artikel 19
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 20
1. Voor belanghebbenden jonger dan 21 jaar zonder ten laste komende kinderen is de norm per kalendermaand, indien het betreft:
a. een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar: € 265,49;
Artikel 31
[…]
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
[…]
n. inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 220,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling;
[…]
5. Het tweede lid, onderdelen c, j, k, n en r, zijn niet van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar, met dien verstande dat onderdeel j wel van toepassing is als het gaat om een persoon jonger dan 27 jaar die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.
Artikel 31a
1. In afwijking van artikel 31, vijfde lid, zijn het tweede lid, onderdelen k, n en r, van dat artikel wel van toepassing op de persoon die jonger is dan 27 jaar.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2021. Het tijdstip waarop dit artikel vervalt kan bij koninklijk besluit worden bepaald op een ander tijdstip, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogste drie maanden na het tijdstip ligt waarop dit artikel zou vervallen.
Artikel 32, tweede lid
Middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt.
Artikel 35, eerste lid,
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:996.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1020.