ECLI:NL:CRVB:2021:1020
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van vermogen en waarschuwing wegens schending van de inlichtingenverplichting in het kader van WW-nabetaling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant ontving tot 19 januari 2016 een werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en ontvangt sindsdien bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Tijdens een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant verzocht om bankafschriften, waaruit bleek dat hij op 11 april 2017 een nabetaling van de WW-uitkering had ontvangen. Het college heeft deze nabetaling aangemerkt als vermogen en appellant een waarschuwing gegeven wegens het niet tijdig melden van deze nabetaling.
De Raad heeft geoordeeld dat de nabetaling van de WW-uitkering moet worden aangemerkt als uitgesteld inkomen, maar dat dit inkomen buiten de bijstandsperiode valt en daarom als vermogen moet worden aangemerkt. De waarschuwing van het college is terecht, omdat appellant de nabetaling niet onverwijld heeft gemeld. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college niet verplicht was om appellant te horen voordat de waarschuwing werd gegeven, omdat de waarschuwing is gebaseerd op gegevens die appellant zelf heeft verstrekt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.