ECLI:NL:RBDHA:2024:753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 20 juli 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 9 november 2023, weigerde de asielaanvraag in behandeling te nemen op basis van de Dublinverordening, omdat eiser eerder asiel had aangevraagd in Bulgarije. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat Bulgarije niet voldoet aan de internationale normen voor de behandeling van asielzoekers, en dat hij in Bulgarije niet adequaat zal worden behandeld.

De rechtbank heeft de zaak op 11 januari 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser betoogde dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwees naar eerdere uitspraken van de rechtbank die zijn standpunt ondersteunen. Verweerder, de staatssecretaris, stelde echter dat Bulgarije wel degelijk voldoet aan de vereisten van de Dublinverordening en dat de eerdere uitspraken van de rechtbank niet meer relevant zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Ze concludeerde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zou ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom hij de asielaanvraag van eiser niet onverplicht in behandeling had genomen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36114

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Inleiding

In het besluit van 9 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Via een telefonische verbinding heeft M. Driessen-Yousef als tolk aan de zitting deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 20 juli 2023 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft eerder in Bulgarije asiel aangevraagd. Daarom is Bulgarije volgens verweerder verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van eisers asielaanvraag op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). De autoriteiten van Bulgarije hebben aan verweerder meegedeeld akkoord te zijn met terugname van eiser.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit betekent dat eiser stelt dat hij in Bulgarije niet conform de internationale regelgeving zal worden behandeld. Volgens eiser is het namelijk onzeker of hij daar toegang zal krijgen tot opvang en bijbehorende voorzieningen, of hij in detentie zal worden geplaatst en of hij rechtsbijstand kan krijgen. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 23 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1829, en 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3871. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen (artikel 17 van de Dublinverordening). Daarbij stelt eiser dat hij eerder slecht is behandeld in Bulgarije.
4. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat ten aanzien van Bulgarije wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij beroept hij zich op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 29 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3646, 13 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3796 en 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat in het bestreden besluit helder uiteen is gezet waarom hij eisers asielaanvraag niet onverplicht in behandeling heeft genomen.
5. Op wat eiser aanvoert zal hierna verder worden ingegaan. De rechtbank zal het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag beoordelen aan de hand van de beroepsgronden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. In de uitspraken van de Afdeling die in het verweerschrift zijn aangehaald, wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. De toegang tot opvangvoorzieningen, de toegang tot medische zorg, de toegang tot rechtsbijstand en de toepassing van vreemdelingendetentie in Bulgarije komt hierbij aan de orde. De Afdeling oordeelt dat ten aanzien van Bulgarije wel kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het betreft recente uitspraken waardoor de door eiser aangehaalde uitspraken zijn achterhaald. Eiser heeft verder niet gewezen op nieuwe informatie waaruit blijkt dat er in Bulgarije sprake is van systeemfouten (artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening). De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat eiser in Bulgarije adequaat zal worden behandeld.
7. De bevoegdheid van verweerder om desondanks eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen, is een bevoegdheid waarbij verweerder veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank op dit punt terughoudend moet toetsen. De rechtbank kan, met andere woorden, alleen bekijken of verweerder goed heeft uitgelegd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dat heeft gedaan. Verweerder heeft namelijk alle door eiser benoemde persoonlijke omstandigheden in die afweging betrokken. Het gaat daarbij om eisers verklaringen dat hij eerder in Bulgarije werd gedwongen om vingerafdrukken af te geven, dat hij enige tijd in detentie is geplaatst, dat hij niet naar een arts kon gaan en dat hij geen klacht kon indienen. Verweerder heeft goed uitgelegd dat al deze omstandigheden zien op de situatie in Bulgarije en dat er vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor hem geen aanleiding bestaat om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt om die reden ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het bestreden besluit blijft in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.