In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 14 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Luijendijk, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Weerman, waarin aan hem op 26 april 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 7 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd. Eiser heeft de gronden die door de staatssecretaris zijn aangevoerd niet inhoudelijk betwist. De rechtbank stelt vast dat er voldoende zicht is op uitzetting naar Algerije, ondanks de beweringen van eiser dat hij geen identiteitsdocument heeft. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 mei 2024, waarin is vastgesteld dat er sinds december 2023 voldoende aanknopingspunten zijn voor uitzetting van Algerijnse vreemdelingen.
De rechtbank concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet in aanmerking komt voor een laissez-passer, en dat er geen indicaties zijn dat de situatie van eiser anders is dan die van andere Algerijnse vreemdelingen. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.