ECLI:NL:RBDHA:2024:7082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL23.35441
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfsrecht Unieburger en ongewenstverklaring na ernstige geweldsdelicten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 29 april 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht als Unieburger en zijn ongewenstverklaring beoordeeld. Eiser is veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten en gevaarzettend gedrag in het verkeer, waarvoor hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden heeft gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op basis van deze veroordeling en de ernst van de feiten geoordeeld dat eiser een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het gedrag van eiser een werkelijke bedreiging vormt en dat de beëindiging van zijn verblijfsrecht en de ongewenstverklaring gerechtvaardigd zijn. Eiser heeft geen zienswijze ingediend op het voornemen van de staatssecretaris en heeft in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en verklaart het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond en het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat het evident is dat de staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft bevonden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35441
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn verblijfsrecht als Unieburger te beëindigen en om hem ongewenst te verklaren.
Totstandkoming van het besluit
1.1.
Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie (EU). Naar eigen zeggen is hij Nederland in juni 2022 ingereisd. Hij is op 18 juli 2022 voor het eerst in beeld gekomen bij de Nederlandse autoriteiten.
1.2.
Eiser is op 7 maart 2023 veroordeeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland voor meerdere pogingen tot zware mishandeling van politieambtenaren, voor de vernieling van (politie)auto’s, (auto)diefstal en diverse overtredingen van verkeersregels. Aan eiser is een gevangenisstraf opgelegd van zestien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft de rechtbank hem een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van 30 maanden. Deze veroordeling is inmiddels onherroepelijk.
1.3.
De staatssecretaris heeft eiser op 30 maart 2023 bericht over zijn voornemen tot het intrekken van het EU-verblijfsrecht en de ongewenstverklaring. Eiser heeft geen zienswijze ingediend. Met het besluit van 11 april 2023 heeft de staatssecretaris het EU-verblijfsrecht van eiser beëindigd, hem een onmiddellijke vertrekplicht opgelegd en eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.4.
Eiser heeft daartegen op 8 mei 2023 een bezwaarschrift ingediend. Op 16 juni 2023 is eiser met strafonderbreking uitgezet naar Polen.
1.5.
Met het besluit van 13 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de beëindiging van het EU-verblijfsrecht van eiser en de ongewenstverklaring gehandhaafd. Het beroep van eiser richt zich tegen dit besluit (het bestreden besluit).
1.6.
Eiser is door betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de respectieve gemachtigden van eiser en de staatssecretaris deelgenomen.
De standpunten van partijen
2. De staatssecretaris baseert het bestreden besluit op het standpunt dat het gedrag van eiser, vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling, een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Volgens verweerder levert de intrekking van het verblijfsrecht van eiser en diens ongewenstverklaring geen strijd op met zijn recht op privé- en familieleven, als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat zijn gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging oplevert voor een fundamenteel belang van de samenleving. Eiser verwijst in dit verband naar de arresten van 6 juli 2023 van het Europese Hof van Justitie van de EU (HvJEU).1 Aangezien deze arresten zien op derdelanders, meent eiser dat hij op grond van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) tenminste eenzelfde bescherming geniet. Volgens eiser heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat de misdrijven waarvoor eiser is veroordeeld bijzonder ernstig van aard zijn. Zo heeft de staatssecretaris zijn standpunt enkel gebaseerd op een deel van de inhoud van het strafvonnis en heeft de staatssecretaris bij de beoordeling nagelaten om alle overige omstandigheden rondom eiser en de bewezenverklaarde feiten te betrekken. Volgens eiser heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat van eiser (nog) een actuele dreiging uitgaat. In dit kader voert eiser aan dat hij in Nederland een zogenoemde first offender is die zijn (deels voorwaardelijke) veroordeling niet heeft aangevochten en dat hij in detentie goed gedrag heeft laten zien. Hij meent dat hij na het uitzitten van zijn straf een tweede kans verdient. Volgens eiser heeft de staatssecretaris ook onvoldoende zorgvuldig gekeken naar de aard van de feiten waarvoor eiser is veroordeeld. Dat de strafbare feiten impact hebben op de slachtoffers betekent nog niet dat eiser een bedreiging is voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Eiser betoogt voorts dat de staatssecretaris in zijn persoonlijke omstandigheden aanleiding had moeten zien om de beëindiging van zijn verblijfsrecht in Nederland en de ongewenstverklaring achterwege te laten. Ook meent hij dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is, omdat de staatssecretaris daarin vermeldt dat het bezwaar zowel “ongegrond” als “kennelijk ongegrond” is. Tenslotte voert eiser aan dat de staatssecretaris hem naar aanleiding van de bezwaargronden had moeten horen.
1. ECLI:EU:C:2023:540, ECLI:EU:C:2023:542 en ECLI:EU:C:2023:543.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het procesbelang
5. Het beroep van eiser richt zich tegen zowel de beëindiging van zijn EU- verblijfsrecht als zijn ongewenstverklaring. Uit artikel 67, derde lid, van de Vw volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Voor eiser betekent dit concreet dat hij bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn EU-verblijfsrecht geen belang heeft zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn EU- verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn EU- verblijfsrecht. Voor beide gevallen is het toetsingskader namelijk gelijk.

Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging

6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)2 volgt dat, voor zover hier van belang, de staatssecretaris bij zijn beoordeling of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van een vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet. Verder moet de staatssecretaris bij zijn beoordeling in acht nemen dat de hiervoor bedoelde feitelijke en juridische gegevens niet noodzakelijkerwijs beperkt zijn tot de gegevens die de strafrechter heeft beoordeeld. Ook moet de staatssecretaris bezien of de vreemdeling sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige dreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. De staatssecretaris heeft bij deze beoordeling terecht betrokken dat eiser kort na zijn komst naar Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan een samenstel van ernstige strafbare feiten, dat deze gedragingen een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde en dat eiser daarvoor door de strafrechter is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien maanden. De staatssecretaris heeft in het besluit toegelicht waarom de aard van de strafbare feiten waarvoor eiser is veroordeeld en eisers gedragingen daarbij een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Zo heeft de staatsecretaris aangevoerd dat eiser is veroordeeld voor onder meer een ernstig geweldsdelict en gevaarzettend gedrag in het verkeer. Eiser heeft in een bestelauto, achtervolgd door de politie, met hoge snelheid door een file gereden. Hij heeft daarmee schade en gevaar veroorzaakt voor medeweggebruikers. Ook heeft eiser met die bestelauto met hoge snelheid enkele politieauto’s geramd. De heftige impact die één en ander heeft
2 Zie o.m. de uitspraken van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579, en van 19 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:186.
gehad op (met name) de politieagenten, blijkt afdoende uit het strafvonnis. Uit dit vonnis volgt ook dat eiser met zijn rijgedrag de algemene verkeersveiligheid ernstig in gevaar heeft gebracht. De staatssecretaris heeft verder toegelicht dat de gepleegde diefstal van een bestelbus niet alleen schade en overlast heeft veroorzaakt voor de betrokken personen, maar ook een misdrijf is dat het algemene veiligheidsgevoel van de Nederlandse maatschappij aantast. Alles in ogenschouw genomen heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat de aard en ernst van de strafbare feiten en de gedragingen van eiser een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormen. De staatssecretaris heeft ook terecht aangenomen dat die dreiging nog actueel is. De strafrechter heeft eiser namelijk tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De proeftijd van deze voorwaardelijke straf loopt nog. Dit onderdeel van het vonnis dient ertoe om eiser ervan te weerhouden in de toekomst weer strafbare feiten te plegen. Op grond hiervan heeft de staatssecretaris terecht aangenomen dat eiser (nog steeds) een bedreiging voor de openbare orde vormt. De stelling van eiser dat er door de hem opgelegde rijontzegging geen recidiverisico bestaat, snijdt geen hout. De veroordeling is namelijk niet alleen gebaseerd op overtredingen en misdrijven in het verkeer. Overigens beschikte eiser op de dag van de gepleegde feiten niet over een geldig rijbewijs. Die omstandigheid heeft hem er toen niet van weerhouden om toch een auto te besturen. In de omstandigheid dat eiser geen andere veroordelingen in Nederland op zijn strafblad heeft staan, heeft de staatssecretaris evenmin hoeven aannemen dat eiser niet nogmaals in de fout zal gaan. Eiser was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten waarvoor hij veroordeeld is immers nog maar twee maanden in Nederland. Ook heeft te gelden dat de strafbare feiten nog maar relatief kort geleden zijn gepleegd.
8. De staatssecretaris heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat eiser een positieve gedragsverandering heeft getoond. Terecht geldt dat hiertoe niet volstaat dat eiser de strafbare feiten heeft bekend en dat hij in het vonnis heeft berust. Dit vooral in het licht van de omstandigheid dat eiser inmiddels met strafonderbreking is teruggekeerd naar Polen. Deze omstandigheid is er namelijk juist op gericht dat eiser Nederland verlaat ter bescherming van de samenleving tegen criminaliteit. Dat het eiser is toegestaan om van deze gelegenheid gebruik te maken, duidt erop dat de dreiging die van hem uitgaat nog steeds bestaat. Verder heeft de staatssecretaris geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen aan de enkele verklaring van het Huis van Bewaring van 6 april 2023, waaruit blijkt dat eiser vanwege goed gedrag in detentie is gepromoveerd naar het zogenoemde plusprogramma. Deze enkele verklaring over het gedrag van eiser in detentie geeft slechts een zeer beperkte indicatie van een positieve gedragsverandering. Eiser heeft overigens geen stukken ingebracht die van zo’n gedragsverandering blijk geven.
9. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Evenredigheidsbeginsel
10. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dient de staatssecretaris het betrokken fundamentele belang van de samenleving af te wegen tegen de belangen van de vreemdeling met betrekking tot zijn recht van vrij verkeer en verblijf als Unieburger en zijn recht op eerbiediging van het privé- en familieleven. De staatssecretaris moet daarbij vaststellen of de ongewenstverklaring de verwezenlijking van het ermee nagestreefde doel waarborgt en
niet verder gaat dan ter bereiking van dat doel noodzakelijk is. Ook moet hij nagaan of het niet mogelijk is andere, minder vergaande, maar even doeltreffende maatregelen te nemen.3
11. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangen van eiser kenbaar en deugdelijk heeft betrokken. De staatssecretaris heeft in de beoordeling betrokken dat eiser sinds zijn komst naar Nederland een gering aantal uren arbeid in loondienst heeft verricht en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats had. Verder is gesteld noch gebleken dat eiser in Nederland familie- of gezinsleven uitoefent of dat zijn privéleven aan Nederland is gebonden. Daarbij is eiser inmiddels naar Polen teruggekeerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat het bestreden besluit voor eiser onevenredige gevolgen heeft.

Hoorplicht

12. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij eiser terecht niet heeft gehoord, omdat eiser in bezwaar geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die de staatssecretaris niet al had betrokken in het besluit van 11 april 2023. Bovendien is eiser kort voor dat besluit gehoord door de Koninklijke Marechaussee en tevens heeft hij in bezwaar voldoende gelegenheid gehad om zijn belangen naar voren te brengen. Verder heeft eiser in beroep geen nieuwe argumenten of stukken ingebracht die tot een ander besluit zouden moeten luiden dat het besluit van 11 april 2023. Tot slot stelt de staatssecretaris dat eiser kort na zijn verzoek om in de bezwaarfase gehoord te worden, naar Polen teruggegaan.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris er terecht van afgezien om eiser in de bezwaarfase te horen. Hiertoe heeft de staatssecretaris op goede gronden aangevoerd dat de gronden van het bezwaar van eiser, alsmede de verklaring van het Huis van Bewaring van 6 april 2023 geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die konden leiden tot een aanpassing van het besluit van 11 april 2023. Ook heeft de staatssecretaris terecht aangevoerd dat eiser in zijn gehoor bij de Koninklijke Marechaussee en in de bezwaarprocedure voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn belangen naar voren te brengen. Eiser heeft verder in beroep en desgevraagd ter zitting niet concreet gemaakt wat in hij in een gehoor naar voren had willen brengen. Dat eiser tijdens het gehoor bij de Koninklijke Marechaussee niet bekend zou zijn geweest met de strekking van het te nemen besluit, volgt de rechtbank niet. Eiser is bij die gelegenheid immers met de bijstand van een tolk voldoende duidelijk geïnformeerd over het feit dat hij werd gehoord om zijn zienswijze op een voorstel tot ongewenstverklaring te geven. Tijdens dat gehoor is hij in de gelegenheid gesteld om te verklaren over de dreiging voor de openbare orde, zijn persoonlijke omstandigheden, zijn werkzaamheden in Nederland en andere relevante omstandigheden.
12. Gelet op het voorgaande kon de staatssecretaris in het bestreden besluit redelijkerwijs concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
15. Eiser stelt nog dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is. Hij voert daartoe aan dat het bestreden besluit op pagina 1 vermeldt dat het bezwaar “ongegrond” is, terwijl op pagina 6 is vermeld dat het bezwaar “kennelijk ongegrond” is. Deze beroepsgrond treft geen doel. Uit het bestreden besluit volgt duidelijk dat er op voorhand redelijkerwijs geen
3 Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2758, waarin is verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 2 mei 2018 (K. en H.F., ECLI:C:EU:2018:296).
twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst dan al was vervat in het besluit van 11 april 2023. Het is dus evident dat en waarom de staatssecretaris heeft geconcludeerd dat het bezwaar van eiser “kennelijk ongegrond” is. Het gebruik van zowel de termen “ongegrond” en “kennelijk ongegrond” is strikt genomen inconsistent. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiser door deze inconsistentie niet in zijn belang is geschaad. De rechtbank laat het bestreden besluit daarom in stand met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.

Conclusie en gevolgen

16. Voor zover het beroep is gericht tegen de ongewenstverklaring, is het ongegrond. Hieruit vloeit voort dat het beroep, voor zover dat is gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht, niet-ontvankelijk is. Eiser heeft immers geen belang bij dat beroep. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen zij in rechtsoverweging 5 heeft overwogen. Eén en ander betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
16. Als de rechtbank een geconstateerd gebrek passeert met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, ligt het in de rede dat zij een proceskostenveroordeling uitspreekt.4 Dit is slechts anders als er bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te zien. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is. Zoals de rechtbank heeft uitgelegd in rechtsoverweging 15, is het evident dat het de staatsecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft gevonden. Het is voor eiser dan ook niet nodig geweest om beroep in te stellen ten einde (meer) duidelijkheid te verkrijgen over de wijze waarop de staatssecretaris het bezwaar heeft afgedaan. Deze omstandigheid maakt dat de rechtbank in dit geval geen proceskostenveroordeling zal uitspreken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de ongewenstverklaring ongegrond;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de beëindiging van het verblijfsrecht niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, voorzitter, en mr. A. Skerka en mr. E.R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
4 Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:550.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.