ECLI:NL:RBDHA:2024:6993

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betreffende het voortduren van de maatregel van bewaring. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, had beroep aangetekend tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze maatregel was eerder opgelegd op 19 maart 2024 en de rechtbank had deze al eerder getoetst in een uitspraak van 9 april 2024.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot de uitzetting van eiser naar Algerije. Eiser voerde aan dat Ierland verantwoordelijk was voor zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht richtte op de uitzetting naar Algerije. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld of dat het zicht op uitzetting ontbrak. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.

De rechtbank heeft ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 19 maart 2024.
2. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 9 april 2024. [1]
3. De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
4. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 mei 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting wordt behandeld.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
7. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
7.1.
Uit de uitspraak van 9 april 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 2 april 2024) rechtmatig is.
Heeft de staatssecretaris voldoende voortvarend gehandeld?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. De staatssecretaris richt zich enkel op uitzetting naar het land van herkomst. Volgens eiser is Ierland verantwoordelijk voor zijn uitzetting naar het land van herkomst. Eiser heeft op 4 mei 2024 een aantal afschriften van documenten uit Ierland overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Ierland.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In het vorige beroep heeft eiser eveneens aangevoerd dat Ierland naar zijn mening verantwoordelijk is voor de overdracht naar Algerije. In de uitspraak van 9 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat beoordeeld moet worden of de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije, niet aan een overdracht op grond van de Dublinverordening. Daarbij komt dat de rechtbank in die uitspraak ook heeft geoordeeld dat het beroep tegen het terugkeerbesluit van 19 maart 2024, waarin is opgenomen dat eiser dient terug te keren naar zijn land van herkomst (Algerije) dan wel een ander land buiten de Europese Unie ongegrond is.
De door eiser overgelegde documenten uit Ierland kunnen hem niet baten. Uit deze documenten kunnen geen conclusies worden getrokken over een verblijfsrechtelijke status van eiser in Ierland.
8.1.1.
De rechtbank heeft in die uitspraak verder geoordeeld dat de staatssecretaris tot 2 april 2024 voldoende voortvarend aan eisers overdracht naar Algerije heeft gewerkt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat de staatssecretaris op 16 april 2024 de Algerijnse autoriteiten heeft gerappelleerd en dat er eveneens op 16 april 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris ook na 2 april 2024 voldoende voortvarend handelt.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
9. Eiser betoogt dat hij eerder in bewaring heeft verbleven en uitzetting naar het land van herkomst toen mede vanwege het ontbreken van documenten niet mogelijk was. De rechtbank begrijpt dit betoog zo, dat eiser vindt dat het zicht op uitzetting naar Algerije ontbreekt.
9.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser legt niet uit waarom vanwege het ontbreken van documenten uitzetting naar het land van herkomst nog steeds niet mogelijk is. Uit rechtspraak blijkt dat sinds december 2023 de mogelijkheid bestaat om Algerijnse vreemdelingen te identificeren op basis van vingerafdrukken (dacty). [3] In 2024 is van ongedocumenteerden de Algerijnse nationaliteit bevestigd en is de afgifte van een laissez passer (lp) toegezegd. [4] Er is daarom geen reden om aan te nemen dat in het geval van eiser geen lp zal worden verstrekt omdat hij niet zou beschikken over een (kopie van een) identiteitsdocument. De rechtbank is dan ook van oordeel de enkele stelling dat uitzetting naar Algerije tijdens een eerdere inbewaringstelling niet is gelukt, onvoldoende is om te veronderstellen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ook nu ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?10. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zp Arnhem), ECLI:NL:RBDHA:2024:4967.
2.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Zij bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag (zp. Arnhem) 29 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:6469.
4.In de in de vorige voetnoot genoemde uitspraak wordt het aantal van zes genoemd.
5.Vergelijk ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.