ECLI:NL:RBDHA:2024:4967

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
NL24.12785
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van terugkeerbesluit en bewaring van een Algerijnse vreemdeling door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse vreemdeling, tegen twee besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het eerste besluit betreft een terugkeerbesluit dat op 19 maart 2024 aan eiser is opgelegd, en het tweede besluit betreft de maatregel van bewaring die op dezelfde dag is ingesteld. Eiser heeft tegen beide besluiten beroep aangetekend, waarbij hij ook verzoekt om schadevergoeding. De rechtbank heeft de beroepen op 2 april 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht een terugkeerbesluit heeft opgelegd, omdat eiser volgens zijn eigen verklaringen de Europese Unie had verlaten. Eiser betwist de geldigheid van het terugkeerbesluit en stelt dat het onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser de EU heeft verlaten en dat het terugkeerbesluit dus geldig is. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn zienswijze naar voren te brengen, maar de rechtbank stelt vast dat hij voorafgaand aan het besluit is gehoord.

Wat betreft de maatregel van bewaring, oordeelt de rechtbank dat deze ook rechtmatig is. Eiser heeft betoogd dat de eerdere bewaring onrechtmatig was, maar de rechtbank stelt dat een gebrek in de eerste maatregel niet automatisch de tweede maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart de beroepen ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling en de rechtsgeldigheid van de genomen besluiten door de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.12785 en NL24.13785

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaken tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 maart 2024 (bestreden besluit 1) waarin de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit heeft opgelegd. [1] Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van diezelfde dag (bestreden besluit 2), waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. [2] Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen en of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. De beroepen zijn ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht aan eiser een terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het terugkeerbesluit
Is onduidelijk welk terugkeerbesluit geldend is en is het terugkeerbesluit onvoldoende gemotiveerd?
4. Eiser voert aan dat niet duidelijk is wat de status is van het terugkeerbesluit en welk terugkeerbesluit aan de bewaring ten grondslag ligt. In het dossier zit namelijk een terugkeerbesluit van 15 september 2020, waarbij aan eiser ook een inreisverbod is opgelegd en een terugkeerbesluit van 19 maart 2024. In de stukken wordt door de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat het terugkeerbesluit van 19 maart 2024 een nieuw terugkeerbesluit is, omdat eiser volgens zijn eigen verklaring twee jaar in Engeland zou hebben verbleven, maar daar is geen enkele onderbouwing van. De rest van de inhoud van eisers verklaringen is door de staatssecretaris als ongeloofwaardig aangemerkt. Het is aan de staatssecretaris om met documenten aan te tonen dat eiser de Europese Unie heeft verlaten. Bovendien is het terugkeerbesluit van 15 september 2020 niet ingetrokken en geldt het daarbij opgelegde inreisverbod nog steeds. Dat wijst erop dat het terugkeerbesluit van 15 september 2020 nog geldt. Het terugkeerbesluit is volgens eiser niet deugdelijk gemotiveerd.
4.1.
Uit de stukken blijkt dat aan eiser op 15 september 2020 een terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd. Eiser heeft in zijn gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit en de inbewaringstelling van 19 maart 2024 verklaard dat hij na zijn invrijheidstelling in 2021 uit Nederland is vertrokken, anderhalf tot twee jaar in Engeland heeft verbleven en vervolgens op 3 januari 2022 is doorgereisd naar Ierland en daar asiel heeft aangevraagd. Ook in het gehoor van 13 maart 2024, voorafgaand aan de eerdere bewaring die op 13 maart 2024 op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw 2000 is opgelegd, heeft eiser verklaard dat hij, na vertrek uit Nederland, eerst in Londen is geweest en toen naar Ierland is gegaan. Uit de resultaten van Eurodac blijkt ook dat eiser in Ierland voor het eerst op 6 januari 2022 asiel heeft aangevraagd. Gelet hierop, in onderling verband en samenhang bezien, heeft de staatssecretaris ervan mogen uitgaan dat eiser, vanwege zijn verblijf in Engeland, de Europese Unie had verlaten. Eiser heeft bovendien in de gronden van beroep tegen het terugkeerbesluit zelf ook vermeld dat hij buiten de Europese Unie heeft verbleven. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij zijn stelling, dat de staatssecretaris met vliegtickets moet aantonen dat eiser de Europese Unie heeft verlaten, baseert op het beleid van de staatssecretaris ten aanzien van het inreisverbod. De rechtbank volgt eiser niet in die stelling omdat het hier gaat om een terugkeerbesluit. Als gevolg van het door eiser verlaten van de Europese Unie, was het eerdere terugkeerbesluit van 15 september 2020 niet langer van kracht. De staatssecretaris heeft dan ook terecht besloten tot oplegging van een nieuw terugkeerbesluit, waarin onder andere is opgenomen dat op 15 september 2020 al een terugkeerbesluit aan eiser is opgelegd en dat eiser heeft verklaard nadien in Engeland te hebben verbleven. Daarmee is voldoende duidelijk welk terugkeerbesluit geldend is en aan de bewaring van 19 maart 2024 ten grondslag is gelegd. Het terugkeerbesluit is ook voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is eiser voldoende in staat gesteld zijn zienswijze omtrent het terugkeerbesluit naar voren te brengen?
5. Eiser stelt dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om feiten en omstandigheden naar voren te brengen die ertoe moeten leiden dat wordt afgezien van het opleggen van een terugkeerbesluit.
5.1.
Dit betoog slaagt reeds niet, omdat uit de stukken blijkt dat eiser voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit is gehoord.
Is aan eiser voorafgaand aan de bewaring de inhoud van het terugkeerbesluit van 19 maart 2024 door middel van een tolk kenbaar gemaakt?
6. Eiser betoogt dat uit de stukken niet blijkt dat de inhoud van het terugkeerbesluit van 19 maart 2024 door middel van een tolk aan hem kenbaar is gemaakt en dat hij voorafgaand aan de bewaring bekend was met de inhoud van het terugkeerbesluit.
6.1.
Ook dit betoog slaagt niet, nu uit het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit blijkt dat eiser, met behulp van een tolk in de Arabische (Algerijnse) taal is geïnformeerd over de gevolgen van het terugkeerbesluit, dat hij gehouden is binnen 0 dagen terug te keren naar zijn land van herkomst (Algerije) dan wel een ander land buiten de Europese Unie en dat hij zich tot een advocaat kan wenden.
De maatregel van bewaring
Is het één dag voor de zitting indienen van stukken in strijd met de goede procesorde?
7. Eiser voert aan dat het door de staatssecretaris pas één dag voor de zitting, op Tweede Paasdag, indienen van de stukken met nummers 53 (‘kopie Vp intake’), 54 (‘M119 inhoudsopgave dossier vreemdelingenbewaring’) en 55 (‘Bijlage’ (een verzoek tot vaststelling van de identiteit/nationaliteit)), in strijd is met de goede procesorde. Uit artikel 8.4 van het Procesreglement volgt dat het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken moet toezenden zodanig dat de griffier die uiterlijk op de derde werkdag vóór de zitting om 16:00 uur ontvangt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de stukken 53 en 54 buiten beschouwing kunnen worden gelaten. De rechtbank ziet geen aanleiding om dat niet te volgen. Dat geldt niet voor het stuk met nummer 55. Dit is een stuk dat is ingediend in het kader van de beoordeling van de voortvarendheid, het is beperkt van omvang en eiser heeft daar op de zitting adequaat op kunnen reageren.
Werkt de onrechtmatigheid van de eerdere bewaring door in de huidige bewaring?
8. Eiser voert aan dat de eerdere bewaring die op 13 maart 2024 is opgelegd en op 19 maart 2024 is opgeheven van meet af aan onrechtmatig was vanwege het ontbreken van een juiste wettelijke grondslag. Dit was de staatssecretaris al op 13 maart 2024 bekend. Dat betekent dat eiser meteen in vrijheid had moeten worden gesteld, dat de maatregel te laat is omgezet en eiser niet op 19 maart 2024, onder een andere wettelijke grondslag, in bewaring had mogen worden gesteld. De tweede maatregel van bewaring is daarom ook van meet af aan onrechtmatig. Eiser baseert dit op artikel 15, tweede lid, van de Grondwet, artikel 15, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn en artikel 9, derde lid, van de (herziene) Opvangrichtlijn. Eiser verzoekt de rechtbank om hierover prejudiciële vragen te stellen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) doet dit niet, dus vraagt eiser de rechtbank om deze vragen te stellen.
Volgens eiser blijkt uit de stukken dat op 13 maart 2024 al duidelijk was dat de bewaring met ingang van 13 maart 2024 onrechtmatig was. Eiser is echter, omdat de Kmar in Rotterdam niet bereid was de maatregel te doen omzetten, met het doel van omzetting van de maatregel op 19 maart 2024 naar Eindhoven vervoerd en heeft de hele dag daar op het politiebureau verbleven. Ten onrechte is niet vermeld op welke wettelijke grondslag eiser naar het politiebureau is vervoerd en vastgehouden, nu dit niet is gebeurd in het kader van de van meet af aan onrechtmatige inbewaringstelling van 13 maart 2024. Op de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat dit gebaseerd kan worden op artikel 50, derde lid, van de Vw 2000, maar daar ligt geen proces-verbaal aan ten grondslag. De staatssecretaris neemt op deze manier een nieuwe maatregel om te voorkomen dat wordt getoetst aan de eerdere maatregel. Ook daarom is de bewaring van 19 maart 2024 van meet af aan onrechtmatig.
8.1.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft terecht gewezen op vaste rechtspraak van de Afdeling hierover. Of de eerste bewaring op de juiste grondslag heeft voortgeduurd moet worden beoordeeld in het beroep tegen die maatregel, niet in het beroep tegen de huidige bewaring. Als uitgangspunt geldt dat een gebrek in de eerste maatregel van bewaring de daaropvolgende maatregel niet alleen al daarom van het begin af aan onrechtmatig maakt. Op dit uitgangspunt moet een uitzondering worden gemaakt in geval van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld als de bewaring onrechtmatig is. [3] Bij deze rechtspraak heeft de Afdeling de door eiser genoemde artikelen betrokken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen. Naar het oordeel van de rechtbank is van een ernstige schending van het fundamentele recht om in vrijheid te worden gesteld geen sprake. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 18 maart 2024 volgt dat op die dag duidelijk is geworden dat de IND niet binnen de gestelde termijn van twee maanden een overnameverzoek had ingediend, zodat de maatregel op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd. De relatief korte periode dat eiser op een onjuiste wettelijke grondslag -van 13 tot en met 19 maart- in bewaring heeft gezeten, levert geen ernstige schending op. In de overbrenging van eiser naar Eindhoven om eiser te horen ten behoeve van de omzetting van de maatregel, ziet de rechtbank daarvoor ook geen aanknopingspunten. Eiser is dezelfde dag weer terug vervoerd. De onrechtmatigheid van de eerdere bewaring werkt dus niet door in de huidige bewaring.
Is er voorafgaand aan het gehoor van de bewaring ten onrechte geen piketmelding gedaan?
9. Eiser voert aan dat ten onrechte voorafgaand aan het gehoor van de bewaring geen piketmelding is gedaan. In het formulier externe bijzonderheden zaak staat wel dat om 08.20 uur telefonisch contact is geweest met het kantoor van mr. Kleerekoper, dat hij daarna is gebeld en gemaild maar de piketmelding zelf is er niet. Toen er geen reactie van Kleerekoper kwam, had alsnog een melding uit moeten gaan. Bovendien wist de staatssecretaris al op 18 maart 2024 dat de maatregel zou worden omgezet en had hij toen al een piketmelding uit kunnen doen.
9.1.
Op grond van artikel 100, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, wordt op verzoek van de vreemdeling hem een raadsman toegevoegd zodra hem op grond van deze wet zijn vrijheid is ontnomen.
Op grond van artikel 5.2, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), voor zover hier van belang, wordt aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.
In paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat, voor zover van belang:
“De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV stelt de vreemdeling tijdig in kennis van het recht om in het bijzijn van een advocaat gehoord te worden. Als de vreemdeling een advocaat bij het gehoor wenst en een voorkeursadvocaat heeft, dan wordt de voorkeursadvocaat bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Als de voorkeursadvocaat niet bereikbaar is, wordt de piketcentrale bericht over de voorgenomen inbewaringstelling. Bij een hernieuwde inbewaringstelling als bedoeld in paragraaf A5/6.7 Vc kan dit bericht verzonden worden naar de advocaat die de vreemdeling in de eerdere bewaringsprocedure al bijstond.
Er mag met het gehoor worden begonnen zonder bijzijn van een advocaat:
 indien de vreemdeling geen advocaat bij het gehoor wenst;
 indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en de advocaat heeft aangegeven niet bij het gehoor aanwezig te kunnen of te willen zijn; of
 indien de vreemdeling wel een advocaat bij het gehoor wenst, en er binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling nog geen advocaat aanwezig is.”
9.2.
In het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling staat opgenomen dat eiser had aangegeven wel een advocaat bij het gehoor te willen en diens naam genoemd te hebben waarna de opsporingsambtenaar de advocaat heeft ingelicht. Om 10:56 uur is begonnen met het gehoor zonder aanwezigheid van de advocaat. Uit het formulier bijzonderheden zaak blijkt dat de opsporingsambtenaar op 19 maart 2024 om 08.17 uur telefonisch contact heeft gehad met de piketadvocaat mr. Van Empel-Bouman die aangaf dat de voorkeursadvocaat mr. Kleerekoper de belangen van eiser behartigde. Hierop is om 08.20 uur telefonisch contact opgenomen met het kantoor van mr. Kleerekoper. Daarbij werd doorverwezen naar een 06-nummer en een e-mailadres van mr. Klerekoper. Om 08.21 uur heeft de opsporingsambtenaar gebeld met dit 06-nummer zonder succes en op 08.28 uur heeft hij mr. Kleerekoper gemaild. Om 09.47 uur heeft hij nog een keer geprobeerd telefonisch contact te krijgen zonder succes. Om 09.49 uur ontving hij een sms-bericht dat de telefoon niet kon worden beantwoord met het verzoek een bericht te zenden. Dit heeft de opsporingsambtenaar via sms gedaan om 09.51 en 09.54 uur. Gelet hierop heeft de staatssecretaris gehandeld conform het bepaalde in paragraaf A5/6.5 van de Vc 2000 door binnen twee uur na de verzending van het bericht over de voorgenomen inbewaringstelling (om 08.21 en 08.28 uur) te beginnen met het gehoor zonder aanwezigheid van een advocaat.
De beroepsgrond slaagt niet.
Was voor eiser kenbaar welk terugkeerbesluit aan de bewaring ten grondslag is gelegd?
10. Eiser voert, samengevat, aan dat voor hem niet kenbaar was welk terugkeerbesluit aan de bewaring ten grondslag is gelegd. Hij was met de inhoud van het terugkeerbesluit ook niet bekend voorafgaand aan de bewaring.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 4.1 en 6.1 heeft overwogen. De rechtbank verwijst daar naar.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
11. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [4] als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • (3b) zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • (3i) te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser
  • (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11.1.
Eiser betwist de zware en lichte gronden die door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, inhoudelijk niet. Deze gronden zijn gelet op het bepaalde in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000 al voldoende om de maatregel te dragen. Daarom kan worden aangenomen dat een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
12. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser heeft maanden in strafdetentie verbleven in welke periode er geen inspanningen zijn verricht voor overdracht/uitzetting terwijl op 13 maart 2024 al duidelijk was dat er geen concreet aanknopingspunt was voor toepassing van de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft ook geen of onvoldoende activiteiten verricht om te komen tot uitzetting naar Algerije.
12.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Beoordeeld moet worden of de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije, niet aan een overdracht op grond van de Dublinverordening. Uit de stukken blijkt niet dat op 13 maart 2024 al bekend was dat gewerkt moest worden aan uitzetting van eiser naar Algerije. Eiser is op 19 maart 2024 in bewaring gesteld in het kader van uitzetting naar Algerije. Op 21 maart 2024 heeft de staatssecretaris een verzoek gedaan aan de Algerijnse ambassade tot vaststelling van de identiteit/nationaliteit van eiser. Dit is voldoende voor de conclusie dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser.
13. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

14. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit en de inbewaringstelling van eiser rechtmatig zijn en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.13785.
2.Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.12785.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3508 en van 25 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1206.
4.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.