In deze zaak heeft eiseres op 28 april 2021 een aanvraag ingediend voor vrijstelling van de arbeidsverplichting op medische gronden, zoals bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet. Eiseres heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Verweerder heeft echter gesteld dat er geen aanvraag is ontvangen en heeft eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar ingebrekestelling. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en opnieuw verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Uiteindelijk heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en een dwangsom vastgesteld, maar eiseres was van mening dat de dwangsom te laag was vastgesteld en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding onterecht was toegepast.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een bestuursorgaan geen dwangsom kan verbeuren wegens het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar tegen een dwangsombesluit. De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiseres dat de dwangsom te laag was vastgesteld, verworpen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de wegingsfactor van 0,5 voor de proceskostenvergoeding terecht is toegepast, aangezien het beroep van eenvoudige aard was. Eiseres heeft ook schadevergoeding gevraagd wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft de schadevergoeding verdeeld tussen verweerder en de Staat der Nederlanden.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder en de Staat veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan eiseres.