ECLI:NL:CRVB:2015:2688
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake dwangsom en ingebrekestelling bij bijstandsaanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had op 7 juli 2011 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat de gevraagde stukken niet tijdig waren ingeleverd. Na een nieuwe aanvraag op 12 augustus 2011, werd appellante bij besluit van 31 augustus 2011 bijstand toegekend, maar het college had eerder de aanvraag van 7 juli 2011 niet behandeld. Appellante heeft het college op 17 februari 2012 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van 7 juli 2011. Het college heeft vervolgens een dwangsom vastgesteld, maar appellante was van mening dat het college een dwangsom verschuldigd was over maximaal 42 dagen omdat er pas op 29 mei 2012 een beslissing was genomen op haar aanvraag.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 juli 2015 geoordeeld dat het college ten onrechte had aangenomen dat met de brief van 21 februari 2012 een besluit was genomen op de aanvraag van 7 juli 2011. De Raad heeft vastgesteld dat het college een dwangsom van € 1.260,- heeft verbeurd, omdat het college niet tijdig had beslist op de aanvraag van appellante. De rechtbank had niet onderkend dat het college ook na de ingebrekestelling van 17 februari 2012 in gebreke was gebleven. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep gegrond verklaard, waarbij het college is veroordeeld tot betaling van de dwangsom en de kosten van appellante.