ECLI:NL:RBDHA:2024:6930
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake feitelijke overdracht naar Kroatië
In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht naar Kroatië en verzocht om een voorlopige voorziening om deze overdracht te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft gereageerd met een verweerschrift, waarop verzoekers schriftelijk hebben gereageerd. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten zonder een zitting te houden, omdat de uitzetting op korte termijn gepland stond en partijen voldoende gelegenheid hadden gehad om hun standpunten schriftelijk uit te wisselen.
Verzoekers hebben op 1 oktober 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze zijn door de staatssecretaris niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft eerder het beroep van verzoekers ongegrond verklaard en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris was van plan om verzoekers op 25 april 2024 uit te zetten naar Kroatië.
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of er sprake was van onverwijlde spoed en of het bezwaar van verzoekers redelijke kans van slagen had. Hij concludeerde dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had, omdat verzoekers niet voldoende nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die de rechtmatigheid van de overdracht in twijfel trokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de staatssecretaris om tot uitzetting over te gaan zwaarder weegt dan het belang van verzoekers om het bezwaar in Nederland af te wachten. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat verzoekers op 25 april 2024 kunnen worden uitgezet naar Kroatië.