ECLI:NL:RBDHA:2024:6727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
NL24.7016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024, wordt het beroep van eiser, een Tunesische nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 23 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij aan Duitsland moet worden overgedragen en dat hij in Duitsland te vrezen heeft voor onmenselijke behandeling en gebrek aan medische zorg.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht was de aanvraag in behandeling te nemen, aangezien Duitsland als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat er structurele tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland. Eiser slaagt er echter niet in om dit aan te tonen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren [geboortedatum],
van Tunesische nationaliteit,
v-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.7017. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
Is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit?
6. Onder verwijzing naar een uitspraak van 7 december 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, betoogt eiser dat de staatssecretaris in het voornemen had moeten motiveren waarom eiser aan Duitsland moet worden overgedragen. [2] Daarbij had de staatssecretaris gemotiveerd moeten ingaan op alle door eiser genoemde omstandigheden die voor hem relevant zijn. Nu dit niet is gebeurd, betoogt eiser dat er sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding en motivering van het bestreden besluit. Daarbij wordt, doordat de staatssecretaris pas in het bestreden besluit daadwerkelijk concreet en gemotiveerd in is gegaan op de omstandigheden van eiser en gezien het feit dat de voornemenprocedure een vervanging is van de reguliere bezwaarprocedure, eiser feitelijk een rechtsmiddel ontnomen, hetgeen af doet aan de effectiviteit van de rechtsbescherming. Tegenover de stelling van de staatssecretaris dat het voornemen niet op enig rechtsgevolg gericht is en slechts een voorbereidingshandeling is stelt eiser dat het voornemen in de ogen van de Nederlandse wetgever een noodzakelijke procedurestap is waarin alle relevante afwijzingsgronden genoemd moeten worden. Dit volgt uit het wettelijke systeem van artikel 39 Vw, artikel 3.109c Vb en 3.119 Vb en dit volgt eveneens uit de parlementaire geschiedenis die spreekt over ‘een ontwerpbeschikking’.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit van de staatssecretaris onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat in het voornemen onvoldoende op bijzondere omstandigheden is ingegaan. De rechtbank overweegt daartoe dat het voornemen een voorbereidingshandeling is, een mededeling van feitelijke aard die niet is gericht op enig rechtsgevolg. [3] Ook als de verklaringen van eiser niet kenbaar zijn betrokken in het voornemen, heeft eiser door middel van het indienen van de zienswijze de gelegenheid om te reageren op het voornemen. De staatssecretaris moet vervolgens alles wat in het aanmeldgehoor en de zienswijze naar voren is gebracht betrekken bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat niet alle verklaringen van eiser tijdens het aanmeldgehoor kenbaar zijn betrokken bij het voornemen kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2023. [4] Ook het betoog dat eiser op deze manier een rechtsmiddel zou missen slaagt niet. Daargelaten dat in zaken als die van eiser de bezwaarprocedure nu eenmaal niet van toepassing is zodat verwijzing daarnaar beperkt zinvol is, bestaat in beide procedures de mogelijkheid eenmaal te reageren op een formeel vastgelegd standpunt van het bestuursorgaan voordat een oordeel van de bestuursrechter kan worden gevraagd. Waarom door de werkwijze die de staatssecretaris heeft gekozen sprake zou zijn van verlies van een instantie is de rechtbank daarom niet duidelijk.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Eiser stelt dat ten aanzien van Duitsland niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat hij in Duitsland te vrezen heeft in detentie te worden geplaatst en dat hij niet onmenselijk behandeld zal worden omdat hij niet de medische zorg zal krijgen die hij nodig heeft.
7.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Duitsland dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [5]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. Het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat dat eiser wordt gedetineerd, maakt op zichzelf niet dat Duitsland in strijd handelt met de verdragen of Europese richtlijnen. Onder voorwaarden bestaat de mogelijkheid voor een gelimiteerde periode tot inbewaringstelling in het kader van terugkeer en de rechtbank ziet in de verwijzing van eiser naar het (verouderde) ‘AIDA Country Report: 2021 Update’ geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot de asielprocedure, opvang, toegang tot rechtsbijstand, of anderszins, ligt het op de weg van eiser om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
7.3.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij in Duitsland verstoken is geweest en zal zijn van medische hulp overweegt de rechtbank dat ook in dit kader nog altijd uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit het AIDA-rapport van 6 april 2023 blijkt dat er in Duitsland in het algemeen is voorzien in medische zorg voor asielzoekers. Hoewel de medische zorg in de praktijk beperkingen kent en het rapport melding maakt van problemen bij het verkrijgen van toegang daartoe, kan uit het rapport niet worden afgeleid dat de problemen structureel zijn en bovendien niet dat de hiervoor genoemde bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt. Eén en ander kan ook niet worden afgeleid uit eisers eigen verklaringen over wat hij in Duitsland heeft meegemaakt.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de staatssecretaris geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat zijn medische omstandigheden maken dat overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser stelt daarbij eveneens dat in de beschikking onvoldoende is ingegaan op hetgeen gesteld in de zienswijze en dat er op dit punt sprake is van een motiveringsgebrek.
8.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. In paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is nader uitgewerkt wanneer de staatssecretaris van deze bevoegdheid gebruikmaakt.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in de beschikking terecht gesteld, en afdoende gemotiveerd, dat er in de situatie van eiser geen aanleiding gezien hoeft te worden om de asielaanvraag met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening naar zich toe te trekken. Deze bevoegdheid wordt in ieder geval gebruikt als er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De door eiser genoemde omstandigheden zijn onvoldoende om tot dit oordeel te komen. De rechtbank volstaat daarbij met een verwijzing naar rechtsoverweging 7.1 e.v.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag, 7 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19122.
3.Rechtbank Den Haag, 15 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1846.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4348.
5.ECLI:EU:C:2019:218.