ECLI:NL:RBDHA:2024:6684

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.8299 en NL24.8300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-overdracht naar Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024, met zaaknummers NL24.8299 en NL24.8300, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had op 23 december 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag. Eiser verzocht tevens om een voorlopige voorziening, die door de voorzieningenrechter werd behandeld op 11 april 2024.

De rechtbank overweegt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat Bulgarije niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen, ondanks zijn verwijzingen naar systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure en zijn eigen negatieve ervaringen in Bulgarije. De rechtbank stelt vast dat de hoogste bestuursrechter op 29 februari 2024 heeft geoordeeld dat Bulgarije in het algemeen kan worden vertrouwd om asielaanvragen in behandeling te nemen, en dat eiser niet heeft kunnen onderbouwen dat zijn overdracht aan Bulgarije zou leiden tot een reëel risico op onmenselijke behandeling.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de noodzaak voor eiser om concrete aanwijzingen te leveren voor zijn claims over de opvangomstandigheden in Bulgarije.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8299 en NL24.8300
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Franca).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft eisers aanvraag met het bestreden besluit van 29 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije ervoor verantwoordelijk is.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Karem als tolk, de partner van eiser en haar kinderen, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1980 en heeft de Syrische nationaliteit. Op 23 december 2023 heeft eiser in Nederland asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Volgens verweerder is Bulgarije daarom verantwoordelijk voor eisers asielaanvraag. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom niet in behandeling genomen. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Ten aanzien van Bulgarije kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Er is sprake van systeemfouten in de Bulgaarse asielprocedure die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, met name in de omstandigheden in de opvangvoorzieningen en het verlenen van rechtsbijstand. [3] Eiser heeft zelf ook ervaren dat de opvangvoorzieningen in Bulgarije ondermaats zijn. Daarnaast heeft eiser door traumatische ervaringen in Bulgarije psychische klachten en heeft hij zich suïcidaal geuit. Verweerder had gelet hierop een BMA-onderzoek op moeten starten. Verder woont de echtgenote van eiser in Nederland waardoor overdracht aan Bulgarije in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Eiser wijst hierbij ook op een uitspraak van de zittingsplaats Haarlem op 19 maart 2024 [4] en een uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam op 11 maart 2024. [5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met het claimakkoord garandeert Bulgarije dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen met inachtneming van het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de verschillende Europese richtlijnen. Het is aan eiser om te onderbouwen dat dit anders is en met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om onderworpen te worden aan folteringen of onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. [6] Bijvoorbeeld omdat de Bulgaarse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen door tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang of de medische zorg. Daarvan is pas sprake als die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. [7]
5. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat Bulgarije niet voldoet aan zijn internationale verplichtingen of dat er tekortkomingen zijn die structureel zijn en de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.1.
De hoogste bestuursrechter heeft recent op 29 februari 2024 geoordeeld dat voor Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] De hoogste bestuursrechter heeft hierbij het volgende overwogen. Hoewel uit het AIDA-rapport van maart 2023, waar ook eiser naar heeft verwezen, volgt dat de opvangvoorzieningen sinds 2015 onder druk staan door achterstallig onderhoud en slechte hygiënische omstandigheden, volgt uit dat rapport ook dat de Bulgaarse autoriteiten voorzien in accommodatie in verschillende open opvangcentra, dat zij daar per persoon dagelijks drie maaltijden aanbieden en dat er gratis toegang tot de basisgezondheidszorg is. Verder volgt uit het rapport dat de opvangcentra hun maximale bewonersaantal niet hebben bereikt en dat door middel van donaties wordt voorzien in onder andere bedden, hygiëneproducten, medicijnen en schoolboeken. Daarnaast voorzien de autoriteiten sinds mei 2022 maandelijks in gerichte veiligheidsinspecties en ongediertebestrijding in alle opvangcentra. De hoogste bestuursrechter heeft hieruit geconcludeerd dat hoewel het rapport bevestigt dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen, hieruit niet volgt dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Ook heeft de hoogste bestuursrechter overwogen dat uit het AIDA-rapport van februari 2022 volgt dat een vreemdeling in Bulgarije beroep kan instellen tegen een eventuele afwijzing van een asielverzoek met behulp van rechtsbijstand.
5.2.
De verwijzingen van eiser naar uitspraken van verschillende zittingsplaatsen waarin is geconcludeerd dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije, leiden niet tot een ander oordeel. Deze uitspraken dateren namelijk van voor voormelde uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 29 februari 2024, waarin zij zich wel heeft uitgelaten over de omstandigheden in de opvangvoorzieningen zoals besproken in 5.1. Ook de eigen ervaringen van eiser met de opvangomstandigheden in Bulgarije leiden niet tot een ander oordeel. Hoewel de door eiser in beroep overgelegde foto’s blijk geven van slechte hygiënische omstandigheden, geven deze een momentopname weer. Daarbij komt dat de hoogste bestuursrechter de problemen in de opvangcentra met hygiëne heeft meegewogen bij haar oordeel dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals weergegeven in 5.1.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan verweerder eisers aanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn overdracht leidt tot een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest C.K. [9] Eiser heeft in beroep voor het eerst naar voren gebracht dat hij in Bulgarije traumatische ervaringen heeft gehad en dat een arts in het AZC te Budel hem EMDR [10] therapie heeft geadviseerd. De gestelde psychische klachten blijken echter niet uit de door eiser overgelegde medische stukken. Verweerder heeft ook geen BMA-advies hoeven opvragen op basis van eisers suïcidale uiting tijdens het aanmeldgehoor. In het geval van een suïcidale uiting start verweerder alleen BMA-advies op wanneer de vreemdeling objectieve medische stukken van een behandelaar overlegt waaruit blijkt dat de behandelaar het risico reëel inschat dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht. Dit staat in Werkinstructie 2021/3 over het opvragen van BMA-advies tijdens de Dublinprocedure. Eiser heeft geen medische stukken van een behandelaar overgelegd waar dit uit blijkt.
6.1.
Ook in eisers familiesituatie en de psychische klachten van zijn partner heeft verweerder geen bijzondere, individuele omstandigheden hoeven zien op grond waarvan hij eisers aanvraag aan zich had moeten trekken. Op de zitting hebben eisers partner en haar kinderen verklaard dat zij graag willen dat eiser bij hen kan blijven wonen en dat zij over en weer veel steun aan elkaar hebben. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor deze wens, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de Dublinprocedure niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Het enkele bestaan van een gezinsband is daarom onvoldoende om te spreken van bijzondere, individuele omstandigheden. Het staat eiser vrij om een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM [11] in te dienen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van de zittingsplaats Haarlem op 28 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4418; de uitspraak van de zittingsplaats Amsterdam op 26 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1587, en; de uitspraak van de zittingsplaats Zwolle op 19 februari 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:849.
3.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 26 april 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1502, 23 mei 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:1829 en 3 oktober 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:3871; zie ook de AIDA-rapporten van februari 2022 en maart 2023.
6.Als bedoeld in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C-578/16 PPU, ECLI:EU:C:2017:127.
10.Eye Movement Desensitization and Reprocessing.
11.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.