In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaken NL23.37522 en NL23.37524. Eisers, een Syrisch gezin, hebben asiel aangevraagd in Nederland, maar hun aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, omdat eisers eerder asiel hebben aangevraagd in Kroatië, dat volgens de regelgeving verantwoordelijk is voor de beoordeling van hun aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen van eisers op 31 januari 2024 behandeld, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk aanwezig was.
Eisers hebben aangevoerd dat Nederland altijd hun einddoel is geweest en dat zij in Kroatië slecht behandeld zijn. Ook hebben zij medische problemen aangegeven. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvragen niet in behandeling hoefde te nemen, omdat de Dublinverordening bepaalt dat de lidstaat waar de eerste aanvraag is ingediend verantwoordelijk is. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, wat inhoudt dat ervan uit moet worden gegaan dat eisers adequaat behandeld zullen worden in Kroatië, tenzij zij kunnen aantonen dat er systematische tekortkomingen zijn in de opvangvoorzieningen daar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd van dergelijke tekortkomingen en dat hun argumenten over medische zorg en familiebanden niet opwegen tegen de verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de Dublinverordening. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt.