ECLI:NL:RBDHA:2024:4128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend na te zijn uitgezet naar Bulgarije. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling wordt genomen. Eiser heeft onderbouwd dat hij PTSS heeft opgelopen in Bulgarije, wat de rechtbank als bijzondere, individuele omstandigheden beschouwt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard. Eiser krijgt een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4593 (beroep) en NL24.4594 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker, hierna eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd verweerder te verbieden hem uit te zetten totdat op het beroep is beslist bij wijze van voorlopige voorziening.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, dhr. [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde bijzondere, individuele omstandigheden geen reden zijn om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [1] in behandeling neemt. De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden van eiser uitleggen hoe ze tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2002. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 2 juni 2023 een verzoek om internationale bescherming in Bulgarije heeft ingediend en op 7 juli 2023 in Duitsland. Nadat de aanvraag in Duitsland is afgewezen is hij op 10 augustus 2023 uitgezet naar Bulgarije. Vervolgens heeft eiser op 5 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Kan verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op wat eiser over de mensonterende omstandigheden die hij heeft meegemaakt in Bulgarije naar voren heeft gebracht. Hieruit is duidelijk gebleken dat Bulgarije zijn verplichtingen als verantwoordelijke lidstaat niet nakomt, ook niet ten aanzien van toegang tot opvang ten aanzien van Dublinclaimanten.
Ook voert eiser ter zitting aan dat de zeer divergerende rechtspraak over Dublinzaken die op Bulgarije zien en het feit dat sommige andere Europese landen zoals België niet uitzetten naar Bulgarije, noopt tot het stellen van prejudiciële vragen over de situatie in Bulgarije.
5.1.
De rechtbank volgt eisers beroepsgrond niet en overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dat vermoeden is weerlegbaar. Daarvoor is nodig dat de vreemdeling met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten van Bulgarije, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] strijdige behandeling. Van een schending zal pas sprake zijn als de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo [5] ).
5.2.
De rechtbank verwijst naar de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling [6] van 29 februari 2024 [7] . In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, de hygiëne, het eten en de ongewenste toegang van verdachte personen. Daaruit volgt niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Bovendien kan de vreemdeling zich tot de Bulgaarse autoriteiten wenden als hij problemen ervaart in de opvang, omdat niet is gebleken dat zij hem niet kunnen of willen helpen. Op grond hiervan komt de Afdeling tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
5.3.
De rechtbank sluit aan bij de voornoemde overwegingen van de Afdeling. Op grond daarvan kan ten aanzien van Bulgarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen nieuwe aanknopingspunten gegeven om tot een andere conclusie te komen. De enkele stelling dat hij als Dublinclaimant geen opvang kreeg in Bulgarije maakt niet dat eiser heeft aangetoond dat sprake is van een systeemfout. En dus faalt de beroepsgrond van eiser.
5.4.
De rechtbank stelt ook vast dat de Afdeling in bovengenoemde procedure al kennis heeft genomen van de door eiser aangehaalde brieven van verweerder waarin wordt benoemd dat België niet meer uitzet naar Bulgarije. Nu deze informatie al door de Afdeling bij haar uitspraak is betrokken, ziet de rechtbank geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn persoonlijke ervaringen in Bulgarije geen aanleiding vormen om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eiser stelt dat hij vijf keer het slachtoffer is geweest van gewelddadige pushbacks en dat hij onder vreselijke omstandigheden in detentie in Bulgarije zat zonder enige rechtsbijstand. Ook stelt eiser dat hij als Dublinclaimant geen opvang heeft gekregen toen hij door Duitsland is uitgezet. Door deze omstandigheden heeft hij last van ernstige slaapproblemen, paniekaanvallen en herbelevingen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een verklaring van een arts overgelegd, waarin staat vermeld dat sprake is van PTSS, dat eiser voor deze klachten medicatie heeft gekregen en dat de arts hem wil doorverwijzen naar een psycholoog.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2024, er in deze zaak wél door eiser is onderbouwd dat hij ptss heeft opgelopen in Bulgarije met de verklaring van de arts. Uit deze verklaring blijkt dat eisers trauma en zijn klachten samenhangen met wat hij in Bulgarije heeft meegemaakt. Gelet op het feit dat de pushbacks en de detentieomstandigheden zijn toe te rekenen aan de Bulgaarse autoriteiten en eiser bovendien kampt met ptss, kon niet van eiser worden verwacht dat hij hierover klaagde bij de Bulgaarse autoriteiten. Bovendien kan klagen niet de gevolgen ongedaan maken van wat eiser al is overkomen en biedt dat daarom geen soelaas.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij niet terug wil naar het land waar hij zijn trauma heeft opgelopen vanwege de spanning die dat oproept. Verweerders reactie ter zitting dat in Bulgarije ook medische zorg beschikbaar is en eiser daar naar een psycholoog kan voor behandeling van zijn trauma, gaat naar het oordeel van de rechtbank voorbij aan de vraag of terugkeer naar Bulgarije redelijkerwijs van eiser verlangd mag worden, met andere woorden of dit niet van onevenredige hardheid getuigt om dit van eiser te verlangen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije onevenredig hard is en daarom geen aanleiding wordt gezien artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

7. De conclusie is dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerder de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling neemt. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuwe besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep nu gegrond verklaart, is het niet meer nodig om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroep- en verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 7 februari 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.