ECLI:NL:RBDHA:2024:660
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op bijstand op grond van de Participatiewet in het geval van verblijf in het buitenland zonder acute noodsituatie
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Eiseres had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) en was in de periode van 2 augustus 2021 tot en met 16 september 2021 in het buitenland. Het college had het standpunt gehandhaafd dat eiseres geen recht op bijstand had, omdat zij langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef en er geen acute noodsituatie was die bijstandsverlening rechtvaardigde.
Eiseres had op 18 juni 2021 gemeld dat zij op 4 juli 2021 naar het buitenland zou vertrekken en op 31 juli 2021 weer terug zou keren. Na een auto-ongeluk op 2 augustus 2021, meldde zij dat zij niet op tijd terug kon keren. Het college blokkeerde daarop de uitbetaling van haar bijstandsuitkering. Eiseres voerde aan dat zij in een acute noodsituatie verkeerde, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een situatie verkeerde die bijstandsverlening rechtvaardigde.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bijstandsverlening kan plaatsvinden, vooral in situaties van verblijf in het buitenland en de noodzaak om acute noodsituaties aan te tonen.