ECLI:NL:RBDHA:2024:660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
22/2457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op bijstand op grond van de Participatiewet in het geval van verblijf in het buitenland zonder acute noodsituatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag beoordeeld. Eiseres had bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) en was in de periode van 2 augustus 2021 tot en met 16 september 2021 in het buitenland. Het college had het standpunt gehandhaafd dat eiseres geen recht op bijstand had, omdat zij langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef en er geen acute noodsituatie was die bijstandsverlening rechtvaardigde.

Eiseres had op 18 juni 2021 gemeld dat zij op 4 juli 2021 naar het buitenland zou vertrekken en op 31 juli 2021 weer terug zou keren. Na een auto-ongeluk op 2 augustus 2021, meldde zij dat zij niet op tijd terug kon keren. Het college blokkeerde daarop de uitbetaling van haar bijstandsuitkering. Eiseres voerde aan dat zij in een acute noodsituatie verkeerde, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om dit te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een situatie verkeerde die bijstandsverlening rechtvaardigde.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder bijstandsverlening kan plaatsvinden, vooral in situaties van verblijf in het buitenland en de noodzaak om acute noodsituaties aan te tonen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2457

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: mr. I.G.M. van Gorkum),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 28 februari 2022, waarbij het college het standpunt heeft gehandhaafd dat eiseres in de periode van 2 augustus 2021 tot en met 16 september 2021 geen recht heeft bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het college deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
Eiseres heeft sinds 1 juni 2020 bijstand op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande. Zij heeft op 18 juni 2021 met het daartoe bestemde formulier online gemeld dat zij op 4 juli 2021 naar het buitenland vertrekt en op 31 juli 2021 weer terugkeert.
1.2
Eiseres heeft op maandag 2 augustus 2021 telefonisch aan een medewerker van de afdeling klantenservice (medewerker Klantenservice) meegedeeld dat zij in het buitenland is, een auto-ongeluk heeft gehad en hierdoor niet op vrijdag 6 augustus 2021 naar Nederland kan terugkeren. De medewerker Klantenservice heeft gezegd dat eiseres dit kan mailen naar [e-mail]. Op 2 augustus 2021 heeft eiseres naar dit mailadres gemaild dat zij tijdens haar vakantie op weg naar het vliegveld een auto-ongeluk heeft gehad en nog in het ziekenhuis ligt met nek-, rib- en rugklachten. Hierop heeft het college de uitbetaling van de uitkering van eiseres per 2 augustus 2021 geblokkeerd.
1.3
Op 8 september 2019 heeft eiseres weer contact opgenomen met een medewerker Klantenservice. Eiseres heeft in dat gesprek gezegd dat zij is aangereden en in het ziekenhuis ligt. De medewerker Klantenservice heeft eiseres geadviseerd hiervan bewijzen op te sturen.
1.4
Eiseres heeft in een e-mailbericht van 9 september 2021 gemeld dat zij op 17 september 2021 naar Nederland terugkeert.
1.5
Het college in het primaire besluit van 11 oktober 2021, na bezwaar gehandhaafd, aan eiseres over de periode van 2 augustus 2021 tot en met 16 september 2021 bijstand geweigerd omdat zij vanwege een te lang verblijf in het buitenland geen recht heeft op bijstand en niet is gebleken van dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van Pw. Volgens het college was er geen sprake van een acute noodsituatie van levensbedreigende aard of een situatie die blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kon hebben. Ook is niet gebleken van een absoluut beletsel om tijdig naar Nederland terug te keren, noch heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij in de relevante periode in behoeftige omstandigheden verkeerde die alleen met bijstandsverlening te verhelpen waren. Zij verbleef in de relevante periode bij familie, die haar ook geld heeft geleend om in haar levensonderhoud te voorzien.
2. Eiseres heeft in beroep betwist dat er geen dringende redenen zijn.
3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres als volgt.
4.1
De te beoordelen periode loopt van 2 augustus 2021 tot en met 16 september 2021.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil is dat eiseres langer dan de toegestane vier weken in de Dominicaanse Republiek heeft verbleven en dat zij in de periode van 2 augustus 2021 tot en met 16 september 2021 op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw was uitgesloten van het recht op bijstand. In geschil is of het college eiseres gedurende dat tijdvak op grond van zeer dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw, bijstand had moeten verlenen.
4.3
Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij onvoldoende of onjuiste voorlichting heeft gekregen, faalt dit. Het onder 1.3 genoemde advies is niet onjuist. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij in een acute noodsituatie verkeerde. [1]
4.4.1
Eiseres heeft onder verwijzing naar verklaringen van Dr Taveras van 30 juli 2021 en van 29 augustus 2021, aangevoerd dat sprake was van een beletsel om tijdig terug te keren naar Nederland. In de verklaring van 30 juli 2021 staat dat eiseres niet in een goede fysieke gezondheid verkeert om werkzaamheden of welke fysieke activiteiten dan ook te verrichten en vijftien dagen rust nodig heeft. In de verklaring van 29 augustus 2021 staat dat aan eiseres tien dagen rust zijn voorgeschreven in afwachting van volledig herstel.
4.4.2
Uit deze toelichting volgt niet dat eiseres in een acute noodsituatie verkeerde. In de verklaringen staat alleen iets over het verrichten van werkzaamheden en dat rust nodig is. Uit de verklaringen blijkt niet dat eiseres in het ziekenhuis lag en niet kon reizen.
4.5
Dat de vaste lasten in Nederland doorliepen heeft niet tot een acute noodsituatie geleid. Gebrek aan geld voor de vaste lasten is niet automatisch een zeer dringende reden om bijstand te verlenen. [2] Eiseres heeft geld van haar familie geleend. De huurachterstand heeft eiseres inmiddels afgelost.
4.6
Eiseres heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Noord Holland van 4 november 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:9645, een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Dat faalt omdat het in die uitspraak, anders dan in de zaak van eiseres, gaat om de vraag of contact was opgenomen over de onmogelijkheid om naar Nederland terug te keren.
4.7
Voor zover eiseres ten slotte heeft betoogd dat de uitleg van het wettelijk begrip "acute noodsituatie" leidt tot onevenredige hardheid, treft deze grond geen doel. Bij de uitleg van dit wettelijke begrip is er geen ruimte voor een afweging, zoals door eiseres is bedoeld. [3]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 augustus 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:2031
2.zie de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2023; ECLI:NL:CRVB:2023:1192
3.zie de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1192 (r.o. 4.5 en 4.4.1 tot en met 4.4.6)