In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiser ontving sinds oktober 2019 een bijstandsuitkering, maar zijn uitkering werd per 5 april 2020 ingetrokken door verweerder, die stelde dat eiser langer dan de toegestane termijn in het buitenland verbleef. Eiser was op 5 maart 2020 naar Marokko vertrokken en kon door de coronapandemie niet tijdig terugkeren. Verweerder vorderde een bedrag van € 742,64 terug over de periode dat eiser in Marokko verbleef.
Eiser heeft tegen het besluit van verweerder bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 23 september 2021 heeft eiser verklaard dat hij met medeweten van zijn klantmanager naar Marokko was gegaan en dat hij de intentie had om binnen vier weken terug te keren. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de individuele omstandigheden van eiser, waaronder zijn begeleiding door een trajectbegeleider en het feit dat hij contact had met deze begeleider tijdens zijn verblijf in Marokko.
De rechtbank concludeerde dat er sprake was van zeer dringende redenen die verweerder verplichtten om bijstand te verlenen, ondanks het feit dat eiser langer dan vier weken in het buitenland verbleef. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser recht had op nabetaling van zijn bijstandsuitkering over de periode van 1 tot en met 11 mei 2021. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.546,- en moest het griffierecht van € 48,- vergoeden.