ECLI:NL:RBDHA:2023:20695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.38614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en onrechtmatig verblijf van een Franse vreemdeling in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Franse vreemdeling. De eiser, geboren in 1997, stelde dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief had beëindigd door een week naar Frankrijk te reizen, en dat de inbewaringstelling onrechtmatig was. De rechtbank overwoog echter dat een Unieburger alleen opnieuw verblijfsrecht verkrijgt als hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn verblijf in Nederland niet had beëindigd, aangezien hij na zijn terugkeer naar Nederland geen bewijs had geleverd van een leven in Frankrijk. Bovendien had hij in de periode na het verwijderingsbesluit in voorlopige hechtenis gezeten en was hij verdacht van strafrechtelijke feiten. De rechtbank oordeelde dat de verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiser onrechtmatig verblijf had en dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was.

Daarnaast werd er een schending van de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit vastgesteld, omdat eiser niet in een begrijpelijke taal was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangen die met de bewaring gediend waren zwaarder wogen dan het gebrek. De rechtbank wees het beroep van eiser af en verklaarde de maatregel van bewaring rechtmatig.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.38614
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2023 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P.N. Kleidendorst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Franse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1997] .
Het verwijderingsbesluit
2. Eiser voert aan dat hij heeft voldaan aan het aan hem opgelegde verwijderingsbesluit van 26 september 2023. Eiser heeft zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigd en er is dus geen sprake is van voortzetting van onrechtmatig verblijf. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij één week is teruggekeerd naar Frankrijk. Hierbij verwijst eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021.¹ De inbewaringstelling van eiser op grond van artikel 59 van de Vw is dus van meet af aan onrechtmatig, omdat eiser rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht.
1. ECLI:EU:C:2021:506, C-719/19 (FS tegen Nederland).
3. De rechtbank overweegt als volgt. Een Unieburger ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen verkrijgt alleen opnieuw verblijfsrecht op het grondgebied van het gastland wanneer hij zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd.² Er is dus niet voldaan aan het verwijderingsbesluit door het enkele feit dat een Unieburger het grondgebied van het gastland fysiek heeft verlaten. De duur die de Unieburger buiten het grondgebied van het gastland verbleef, is voor de vaststelling van de daadwerkelijke en effectieve beëindiging van belang, maar niet beslissend. Hoe langer de afwezigheid van de Unieburger van het grondgebied van het gastland, hoe meer daaruit blijkt dat het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd. Daarnaast zijn elementen van belang waaruit blijkt dat de Unieburger zijn banden met het gastland heeft verbroken, waarbij relevante omstandigheden van het geval dienen te worden betrokken. Hier kan, onder meer, gedacht worden aan de beëindiging van een huurovereenkomst, de uitschrijving bij een dienst voor arbeidsbemiddeling of andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in het gastland veronderstellen.
4. Aan het verwijderingsbesluit van de Unieburger is dus niet voldaan zolang, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet kan worden aangenomen dat de Unieburger zijn tijdelijke verblijf op het grondgebied van het gastland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Indien niet aan het verwijderingsbesluit is voldaan, verblijft de Unieburger onrechtmatig op het grondgebied van het gastland, zelfs wanneer de Unieburger voor een bepaalde periode terugkeert naar het grondgebied van zijn thuisland en daarna weer terugkeert naar het gastland. Wanneer dit geval zich voordoet, is het gastland niet verplicht om een nieuw verwijderingsbesluit te nemen. Het gastland kan zich dan dus baseren op het eerdere besluit.
5. In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, maar dat hij zijn verblijf juist ongewijzigd heeft voortgezet. Eiser heeft weliswaar verklaard dat hij een week in Frankrijk is geweest en vervolgens is teruggekeerd naar Nederland, maar hij heeft dit op geen enkele wijze onderbouwd. Eiser heeft verder geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat hij aldaar een leven heeft proberen op te bouwen. Uit de justitiële documentatie van eiser blijkt dat hij - in de periode na de oplegging van het verwijderingsbesluit van 26 september 2023 - van 27 september tot 10 oktober 2023 in Nederland in voorlopige hechtenis zat en daarnaast (onder meer) verdacht wordt van strafrechtelijke feiten die zouden zijn gepleegd op 12 oktober 2023, 16 oktober 2023, 30 november 2023 en 5 december 2023 in verschillende plaatsen in Nederland. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Verweerder was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden een nieuw verwijderingsbesluit te nemen en eisers recht op vrije circulatie is niet gaan herleven. De beroepsgrond slaagt niet.
Uitreiking van de maatregel van bewaring
6. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is geschonden, omdat hij op het moment dat hij in bewaring is gesteld niet in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Dat aan hem een algemene informatiebrief is uitgereikt doet hier niets aan af. Ook staat in het bestreden besluit dat de maatregel is uitgereikt, maar het is niet mogelijk om
2 Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-719/19).
dit in het bestreden besluit te schrijven en tegelijkertijd de maatregel uit te reiken.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 15 november 2023³, overwogen dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Niet is komen vast te staan dat verweerder dit in dit geval heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser weliswaar een informatiefolder uitgereikt in het Frans, maar niet is gebleken dat in deze folder de redenen van bewaring en de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen vermeld staan. Dat de redenen van bewaring door middel van een tolk aan eiser kenbaar zijn gemaakt is niet voldoende, aangezien de redenen schriftelijk in een taal die hij verstaat aan hem kenbaar moeten worden gemaakt. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht. Dus is er sprake van een gebrek.
8. De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Voorafgaand aan de bewaring is aan eiser – met behulp van een tolk in de Franse taal – meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem is opgelegd. De rechtbank leidt hieruit en uit de reactie van eiser op zijn inbewaringstelling af dat hij bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is aan eiser wel kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat ook overleg met hem gehad en namens hem ook kort na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en dat niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
Ophouding
9. Eiser voert aan dat ten onrechte artikel 59, tweede lid, van de Vw ten grondslag is gelegd aan zijn ophouding, nu zijn identiteitsgegevens bekend waren uit het strafrechtelijk voortraject. Eiser verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van voorgeleiding van 5 januari 2023 in het dossier.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat uit de rechtspraak volgt dat strafrechtelijke stukken niet per definitie in het vreemdelingenrecht moeten worden overgenomen. Uit de stukken blijkt dat eiser niet in het bezit was van een identificerend document of een ander document als bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Nu eiser niet over identificerende documenten beschikte, en hij zijn identiteit niet op een andere wijze kon bevestigen, stond zijn identiteit en nationaliteit niet vast. Verweerder heeft eiser daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw mogen ophouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Overbrenging
11. Eiser voert verder aan dat de overbrenging onrechtmatig is verlopen en dat daarom de maatregel van bewaring onrechtmatig aan hem is opgelegd. Volgens eiser heeft het overbrengen naar het detentiecentrum te lang geduurd, waardoor hij lange tijd in een

3.ECLI:NL:RVS:2023:4180.

politiecel heeft doorgebracht, met strafrechtelijk gedetineerden.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022⁴ volgt onder andere dat een vreemdeling een korte periode in een politiecel mag worden geplaatst om het vervoer naar en de plaatsing in een gespecialiseerde inrichting te regelen. Wanneer dat lang duurt, bijvoorbeeld langer dan 24 uur, moet verweerder motiveren waarom hij langer nodig had. In het geval van eiser is de maatregel van bewaring opgelegd op 5 december 2023 om 18:00 uur en is hij, naar niet in geschil is, binnen 24 uur daarna (op 6 december 2023 om 9:38 uur) overgeplaatst naar het detentiecentrum Rotterdam. Eiser heeft dus niet langer dan 24 uur in een politiecel verbleven. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiser blijkens de stukken niet met (andere) strafrechtelijk gedetineerden in een politiecel heeft verbleven. Uit de M109 maatregel van bewaring van 5 december 2023 blijkt dat eiser in een observatiecel was geplaatst, omdat hij agressief gedrag vertoonde. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel
13. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
14. Eiser heeft alle zware en lichte gronden betwist.
15. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft nog aangevoerd dat deze gronden hem niet mogen worden tegengeworpen, omdat hij dacht dat hij als Unieburger rechtmatig verblijf had en dacht dat hij aan zijn vertrekplicht had voldaan, en zich daarom niet bewust heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Dit betoog slaagt, mede gelet op wat hiervoor onder 4. is overwogen, niet. De beschikking intrekking verblijfsrecht is op 26 september 2023, met hulp van een tolk in de Franse taal, aan eiser uitgereikt. Dat eiser hiervan niet op de hoogte was volgt de rechtbank niet.
16. De gronden onder 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.⁵ Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.

4.ECLI:NL:RVS:2022:3289.

5 Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maar 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Lichter middel
17. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft psychische problematiek en verblijft in een observatiecel, waardoor de maatregel van bewaring zwaarder voor hem is dan voor anderen. Daarnaast werkt eiser mee en wil hij zelfstandig vertrekken naar Frankrijk.
18. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de bewaringsmaatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder blijkt nergens uit dat eiser momenteel last heeft van of behandeld wordt in verband met psychische problematiek. Uit het bestreden besluit blijkt dat, ook vanuit het detentiecentrum, contact is opgenomen met de GGZ crisisdienst en dat zij geen aanleiding zagen om eiser op te nemen of opnieuw te beoordelen. Daarnaast is er geen indicatie dat eiser momenteel in een observatiecel verblijft. In het bestreden besluit is gemotiveerd dat eiser in het Politie Cellencomplex in een observatiecel geplaatst omdat hij zich agressief en passief gedroeg. Verweerder heeft verder terecht overwogen dat de medische zorgverlening binnen de detentiecentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ook de grond dat eiser meewerkt aan zijn vertrek slaagt niet. Eiser geeft weliswaar aan dat hij zelfstandig wil vertrekken naar Frankrijk, maar alleen onder bepaalde voorwaarden. Verder is hij zelf niet eerder effectief vertrokken. Verweerder hoefde daarin dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Inspanningsverplichting / voortvarendheid
19. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is overgenomen vanuit het strafrecht en verweerder was ervan op de hoogte dat hij zou worden overgenomen.
20. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat verweerder een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat iemand na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld. Het gaat daarbij alleen om de strafrechtelijke detentie direct voorafgaand aan de inbewaringstelling. Uit het dossier blijkt dat eiser op 5 december 2023 om 02:50 uur is aangehouden door de politie vanwege overtreding van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht en vervolgens is heengezonden op 5 december 2023 om 13:30 uur. Gezien het feit dat eiser niet in strafrechtelijke detentie heeft gezeten ziet de rechtbank in het achterwege laten van voorbereidingshandelingen geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn inspanningsplicht zou hebben geschonden.
21. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. De maatregel van bewaring is op 5 december 2023 opgelegd en op 7 december 2023 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser. Op 7 december 2023 is de laissez- passer (lp) aanvraag Frankrijk opgestart en deze is op 11 december 2023 doorgezonden naar de Franse autoriteiten. Op 12 december 2023 is de lp toezegging van Frankrijk ontvangen en op 14 december 2023 is een vlucht aangevraagd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de vlucht gepland staat op 22 december 2023 om 12:25 uur naar Parijs ( [nummer] ). De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
22. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.⁶ Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
23. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.

6.ECLI:EU:C:2022:858.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2023
Documentcode: [nummer]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.