ECLI:NL:RBDHA:2024:6279

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
24/1880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op basis van alcoholmisbruik. De ongeldigverklaring volgde na een onderzoek dat op 16 december 2023 was uitgevoerd, waaruit bleek dat verzoeker alcoholmisbruik vertoonde. Verzoeker had eerder, op 1 oktober 2023, een aanhouding gehad wegens rijden onder invloed, waarbij een alcoholpromillage van 1,794 werd vastgesteld. Hij had in 2020 ook al een aanhouding gehad voor een vergelijkbaar feit.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de CBR zich op het psychiatrisch rapport mocht baseren, dat meerdere aanwijzingen voor alcoholmisbruik bevatte. Verzoeker voerde aan dat het rapport gebreken vertoonde en dat er geen sprake was van alcoholmisbruik, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om het rapport te weerleggen. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker niet voldoet aan de eisen van geschiktheid en dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs gerechtvaardigd is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, wat betekent dat het rijbewijs ongeldig blijft. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/1880

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 april 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. van Nimwegen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR),verweerder
(gemachtigde: mr. S. van der Ark).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker ten aanzien van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.
1.1.
Met het besluit van 21 februari 2024 heeft verweerder het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Op 1 oktober 2023 is verzoeker door de politie staande gehouden met te veel alcohol op achter het stuur. Er werd een waarde van 780 μg/l vastgesteld (alcoholpromillage van 1,794). [1] Verweerder heeft verzoeker daarop opgedragen een onderzoek te laten doen naar zijn alcoholgebruik. Uit dit onderzoek volgde dat sprake is van alcoholmisbruik. Verweerder heeft daarom het rijbewijs ongeldig verklaard per 28 februari 2024. In 2020 is verzoeker voor eenzelfde feit aangehouden. Hij heeft toen een aanrijding veroorzaakt waarna hij de plaats van de aanrijding verliet. Destijds is bij verzoeker een waarde van 795 μg/l geconstateerd. Zijn rijbewijs is twee maanden ingehouden en hij is ook door een psychiater gezien. Uit dat onderzoek volgde dat er onvoldoende gronden waren voor de diagnose alcoholmisbruik.
4. De vraag die in deze zaak voorligt is of verweerder het rijbewijs op basis van het rapport van het onderzoek van 16 december 2023 ongeldig mocht verklaren per 28 februari 2024.
Wat vindt verzoeker?
5. Verzoeker stelt dat geen sprake is van alcoholmisbruik en dat verweerder zijn rijbewijs niet ongeldig had mogen verklaren. Volgens verzoeker vertoont het rapport van de psychiater verschillende gebreken en is van alcoholmisbruik in ruime zin geen sprake. Bij het onderzoek zijn bovendien niet de daarvoor geldende waarborgen en formaliteiten in acht genomen, en dat is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder had het rapport daarom niet aan het besluit ten grondslag mogen leggen. Uit de contraexpertise die hij op 13 maart 2024 heeft overgelegd volgt dat van alcoholmisbruik in ruime of in enge zin geen sprake is.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
Spoedeisend belang
6. Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet sprake zijn van onverwijlde spoed. [2] Verzoeker stelt zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk. Hij is eigenaar van een cafetaria en vreest voor de (financiële) gevolgen voor zijn onderneming. Hij heeft een aantal (veelal jeugdige) werknemers in dienst die met name in de keuken werken en er is niet iedere dag een werknemer met een rijbewijs beschikbaar. Daarom bezorgt hij een groot deel van de bestellingen zelf. Iemand inhuren speciaal voor het bezorgen van maaltijden is volgens verzoeker niet rendabel. Uit een verklaring van zijn boekhouder blijkt dat 75% van de omzet van het bedrijf aan verzoeker kan worden toegerekend. Verder blijkt uit die verklaring dat verzoeker nog bezig is met het afbetalen van de koopsom aan de vorige eigenaar. Verzoeker heeft zijn spoedeisend belang hiermee voldoende onderbouwd.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rondom alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking. [3] De diagnose alcoholmisbruik in ruime zin wordt in de regel verkregen met hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen.
8. In beginsel mag verweerder afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan hem is uitgebracht. Wanneer daarbij de diagnose alcoholmisbruik in de zin van de wet is vastgesteld, bestaat slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrisch rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daar niet op heeft mogen baseren. [4] Het is daarbij niet aan verweerder en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. [5]
9. Volgens het rapport [6] dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren, is bij verzoeker sprake van alcoholmisbruik in de zin van de wet. Bij die diagnose zijn verschillende aanwijzingen betrokken. Volgens de keurend psychiater is sprake van onderrapportage en van tolerantie. Het door verzoeker opgegeven alcoholgebruik is niet in overeenstemming met wat is gemeten ten tijde van de aanhouding. In de twaalf maanden voorafgaande aan de laatste aanhouding merkte verzoeker pas na 3 alcoholische eenheden een effect. Dat is een aanwijzing voor tolerantie. Verder is bij het rapport betrokken dat verzoeker eerder is aangehouden in verband met het rijden onder invloed en eerder een EMAcursus heeft gevolgd. Verzoeker heeft nu wederom de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en daarmee de geldigheid van zijn rijbewijs op het spel gezet. Dit past volgens de psychiater bij een stoornis in het alcoholgebruik. Daarnaast acht hij relevant dat verzoeker in het jaar voorafgaande aan zijn laatste aanhouding het rijbewijs nodig had voor werk en acht hij het aannemelijk dat sprake is van een structureel patroon van overmatig alcoholgebruik. Volgens de keurend psychiater is het namelijk onwaarschijnlijk dat verzoeker gelet op zijn sociale drinkpatroon slechts één dag is doorgeschoten en ondanks de pakkans juist op die dag is aangehouden.
10. De voorzieningenrechter ziet op grond van wat verzoeker heeft aangevoerd niet in waarom verweerder het rapport niet ten grondslag aan zijn besluit zou mogen leggen. Verzoeker heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling [7] aangevoerd dat het enkele feit dat hij na een gevolgde EMA opnieuw is aangehouden wegens het rijden onder invloed, onvoldoende is voor de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Hiermee miskent verzoeker echter dat de keurend psychiater meerdere aanwijzingen aan zijn rapport ten grondslag heeft gelegd en niet uitsluitend de eerdere aanhouding en de gevolgde EMA. Wat betreft de onderrapportage heeft de keurend psychiater verzoeker hiermee geconfronteerd tijdens het onderzoek. Verzoeker gaf toen desgevraagd als verklaring voor de onderrapportage dat mogelijk grote borrels werden gedronken, en dat hij vóór het stappen ook nog een aantal glazen had gedronken. Dit wijkt wezenlijk af van zijn eerdere verklaring dat hij in de loop van 7 uren in de kroeg 10 wodka mixjes heeft gedronken. Ook de stelling dat geen sprake was van een geringe pakkans leidt niet tot het oordeel dat het rapport onvoldoende concludent is. Uit het procesverbaal blijkt dat verzoeker is aangehouden, nadat hij één kilometer had gereden, omdat hij met zijn mistlichten aan reed en over de weg slingerde. Deze omstandigheden vergroten weliswaar de pakkans gedurende die specifieke rit, maar dit maakt nog niet dat de pakkans in het geval van verzoeker in het algemeen groter dan gering moet worden geacht. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat de stelling dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor werk of sociale verplichtingen onvoldoende onderscheidend is. Dat deze stelling ook voor anderen kan gelden, betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat dit in het geheel niet bij de beoordeling mag worden betrokken. Tot slot voert verzoeker aan dat voor hem niet duidelijk was op welk effect de keurend psychiater doelde met de vraag na hoeveel drankjes hij effect van de alcohol bemerkte. Verzoeker was in de veronderstelling dat hem werd gevraagd wanneer hij zich (licht) aangeschoten begon te voelen. Verweerder heeft op zitting erop gewezen dat de keurend psychiater gelet op zijn opleiding en ervaring in staat is om de vragen op de juiste wijze te stellen en antwoorden juist te interpreteren. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid voor het indienen van correcties en aanvullingen. Bovendien had het op de weg van verzoeker gelegen om tijdens het onderzoek om opheldering te vragen als hij de vragen van de keurend psychiater onduidelijk vond. Daarbij komt nog dat verzoeker in 2020 aan een vergelijkbaar psychiatrisch onderzoek heeft moeten meewerken en met de gang van zaken dus bekend was. Wat verzoeker heeft aangevoerd, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
11. De rechtbank stelt vast dat de conclusie van het rapport in dit geval gebaseerd is op meerdere bevindingen. Het samenstel van die bevindingen geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport niet of onvoldoende zorgvuldig en concludent is, zodat verweerder zijn besluit daarop heeft kunnen baseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het rapport ten grondslag mogen leggen aan de besluitvorming en zich op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, zodat verweerder niet anders kon dan het rijbewijs ongeldig verklaren.
12. De naderhand door verzoeker ingebrachte contraexpertise [8] door psychiater D.J. Vinkers leidt niet tot een ander oordeel. Dat de psychiater in de contraexpertise tot een andere conclusie komt, betekent op zichzelf nog niet dat daaruit al kan worden afgeleid dat het onderzoek verricht door Van Dalen en Van den Berg onzorgvuldig is geweest of dat aan de juistheid van dat rapport moet worden getwijfeld. In zijn commentaar op het rapport van Van Dalen heeft Vinkers opgenomen dat betrokkene in 2020 is aangehouden, maar dat verzoeker toen nog een beginnend bestuurder was. Vinkers beaamt verder dat verzoeker eerder een EMAcursus heeft gevolgd. Volgens de contraexpertise is geen sprake van onderrapportage, verzoeker heeft namelijk verklaard 10 grote glazen mixdrank te hebben gedronken, en bij een vriend thuis nog een aantal glazen mixdrank. Vinkers benadrukt dat de pakkans geldt voor routinecontroles en dat betrokkene juist werd aangehouden omdat hij zijn mistlampen had aangezet. Verzoeker realiseerde zich dat het rijden onder invloed niet zonder risico is, maar nam impulsief toch de beslissing om de auto te nemen, aldus Vinkers. Er is geen sprake van tolerantie, verzoeker heeft ten overstaan van Vinkers verklaard dat hij het effect van alcohol voelde na 1 of 2 glazen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de contraexpertise niet blijkt van gebreken of tegenstrijdigheden in het rapport dat verweerder aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker na het bestreden besluit heeft kunnen nadenken over mogelijk gewenste antwoorden bij een later te verrichten psychiatrisch onderzoek.
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het bezwaar van verzoeker waarschijnlijk niet leiden tot een andersluidend besluit. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De maximaal toegestane waarde is 220 μg/l, omgerekend 0,5 promille.
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339, en van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3484.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1462.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4134.
6.Onderzoek van 16 december 2023 door P.J. van Dalen en arts F.F. van den Berg.
7.Uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2009, ECLI:RVS:2009:BJ3386, en uitspraak van 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4197.
8.Onderzoek van 12 maart 2024, rapport contraexpertise opgesteld door psychiater D.J. Vinkers.