ECLI:NL:RBDHA:2024:6184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
NL24.10602
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, een Ugandese vrouw, had op 20 augustus 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht op basis van de Dublinverordening. Eiseres had eerder aangifte gedaan van mensenhandel, maar het Openbare Ministerie had de zaak seponeren wegens onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank heeft op 11 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar haar gemachtigde wel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die een behandeling van haar asielaanvraag in Nederland rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat verweerder terecht had gesteld dat de asielaanvraag niet aan zich getrokken hoefde te worden. Eiseres had geen bezwaren geuit tegen de overdracht naar Frankrijk en had onvoldoende bewijs geleverd voor haar claims van kwetsbaarheid en noodzaak voor bescherming. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende waren om af te wijken van de Dublinverordening, en dat de overdracht aan Frankrijk kon plaatsvinden. Eiseres kreeg geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10602

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres aan de hand van haar beroepsgronden.
1.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming bestreden besluit
2.1.
Eiseres heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [datum]. Dit blijkt uit de overgelegde en echt bevonden Ugandese identiteitskaart. Zij heeft op 20 augustus 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Nadien heeft eiseres op 16 november 2023 aangifte gedaan van mensenhandel. Zij heeft aangegeven dat zij naar Nederland is gebracht, dat zij gevangen is gehouden en is misbruikt. Bij brief van 23 november 2023 heeft het Openbare Ministerie bericht de zaak naar aanleiding van de aangifte te seponeren, wegens onvoldoende aanknopingspunten voor nader opsporingsonderzoek. Gelet hierop heeft verweerder de ambtshalve aanvraag van eiseres om een reguliere verblijfsvergunning op grond van tijdelijk humanitaire gronden afgewezen bij besluit van 24 november 2023. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard bij besluit van 7 februari 2024. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, wat aanhangig is bij deze rechtbank en zittingsplaats (zaaknummer NL24.9972).
2.2.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin staat dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling. In het geval van eiseres is uit EU-VIS gebleken dat zij door Frankrijk in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, dat geldig was van 12 mei 2023 tot 11 juni 2023. Om deze reden heeft Nederland de autoriteiten van Frankrijk op 28 september 2023 een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd. Dat staat volgens de Dublinverordening gelijk aan het aanvaarden van het verzoek. De verantwoordelijkheid van Frankrijk staat daarom vast per 29 november 2023.
Beroepsgronden
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft betrokken dat zij slachtoffer is van mensenhandel, terwijl verweerder hiermee bekend moet worden geacht. Eiseres kan zich niet verenigen met de afdoening van haar aangifte van mensenhandel. Zij heeft een klachtprocedure gestart op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering en heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om een reguliere verblijfvergunning op tijdelijk humanitaire gronden. Eiseres heeft gesteld dat zij als kwetsbaar persoon moet worden gezien, op grond van artikel 20, derde lid, van de Definitierichtlijn. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij een angststoornis heeft nadat zij stelselmatig is verkracht, dat zij hiervoor in behandeling is bij PsyValens en dat onlangs met spoed een CT-scan is gemaakt in verband met lymfeknopen in haar hals. Hiervan heeft eiseres nog geen uitslag. Ook is eiseres recent opnieuw verkracht en zwanger geworden. Gelet op deze omstandigheden dient verweerder haar asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ter onderbouwing heeft eiseres haar klachtschrift, haar patientdossier, een brief van een internist en een brief van PsyValens met een afspraakbevestigingen overgelegd.
Oordeel rechtbank
4.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en de mensenrechtenverdragen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 9 oktober 2023 nog bevestigd dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [1]
4.2.
Eiseres heeft het interstatelijke vertrouwensbeginsel niet betwist maar heeft een beroep gedaan op de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening. Op grond van deze bepaling kan een lidstaat ervoor kiezen om onverplicht de behandeling van een asielaanvraag aan zich te trekken. Het gaat om een discretionaire bevoegdheid die beslissingsruimte geeft aan verweerder. De rechtbank dient de motivering in dit verband terughoudend te toetsen volgens vaste rechtspraak van de Afdeling. Deze toetsing brengt met zich dat de rechter de besluitvorming van verweerder moet toetsen aan de eisen die het recht daaraan stelt, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering, maar staat eraan in de weg dat de rechter bij die toetsing zijn eigen oordeel in de plaats stelt van dat van verweerder. [2]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval kunnen beslissen om de asielaanvraag van eiseres niet aan zich te trekken. Verweerder heeft terecht gesteld dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de asielaanvraag in Nederland in behandeling genomen moet worden. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiseres tijdens haar procedure heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen een overdracht aan Frankrijk en dat zij tijdens de besluitvorming geen correcties en aanvullingen of een zienswijze heeft ingediend. Eerst in beroep zijn namens eiseres omstandigheden aangevoerd en is gesteld dat verweerder haar asielaanvraag aan zich moet trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt kunnen stellen dat de aangevoerde omstandigheden daartoe onvoldoende zijn. Verweerder heeft kunnen stellen dat uit het patientdossier enkel blijkt dat eiseres een angstaanval heeft gehad en dat uit de brieven van een internist en van Psyvalens niet blijkt welke klachten eiseres heeft en of zij onder behandeling staat, omdat het om afspraakbevestigingen gaat. Verder heeft verweerder de zwangerschap onvoldoende kunnen achten, omdat eiseres zou zijn uitgerekend in oktober 2024 en zij niet zes weken voor of na de bevalling zal worden overgedragen. Ook heeft verweerder kunnen stellen dat het gestelde slachtofferschap van mensenhandel en de klachtprocedure over de strafrechtelijke zaak in de afzonderlijke procedures kan worden aangevoerd en niet maakt dat de asielaanvraag van eiseres in Nederland behandeld moet worden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Voor zover eiseres gevolgd kan worden in het betoog dat zij in zekere zin kwetsbaar is, vanwege het gestelde slachtofferschap van mensenhandel en het seksueel geweld dat zij stelt te hebben meegemaakt, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij bijzondere bescherming in de zin van het arrest Tarakhel nodig heeft, of dat zij niet de benodigde zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen in Frankrijk. [3] Eiseres heeft dit verder niet onderbouwd. Daartoe acht de rechtbank de enkele verwijzing naar artikel 20 van de Definitierichtlijn onvoldoende. Tot slot heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de overdracht sprake zal zijn van een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang, als bedoeld in het C.K. arrest, nu eiseres dit niet heeft onderbouwd. [4] Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en dat verweerder haar mag overdragen aan Frankrijk. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vgl. de uitspraken van de Afdeling van 21 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1666 en van 21 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:54.
3.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
4.Het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.