ECLI:NL:RBDHA:2024:6009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
71/098061-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het oorlogsmisdrijf plundering en veroordeling voor deelname aan terroristische organisatie en bedreiging van journalisten

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die in maart 2014 naar Syrië is afgereisd en daar tot januari 2018 heeft verbleven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde oorlogsmisdrijf plundering, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij woningen in Syrië heeft geplunderd. Wel werd de verdachte veroordeeld voor deelname aan de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS) en voor het voorbereiden van misdrijven met een terroristisch oogmerk, alsook voor bedreiging van twee journalisten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door haar persoonlijkheidsproblematiek in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De verdachte had zich in Syrië aangesloten bij IS, had daar vuurwapens en een bomgordel voorhanden gehad, en had via sociale media propaganda voor IS gevoerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 860 dagen, waarvan 720 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, en een taakstraf van 480 uren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 71/098061-22
Datum uitspraak: 26 april 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Inhoud
1.
Het onderzoek ter terechtzitting2

5 De beoordeling van de tenlastelegging6

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie 6
5.2.
Het standpunt van de verdediging 6
5.3.
Feitelijke vaststellingen en tussenconclusies 6
5.4.
Ten aanzien van feit 1 – plundering 12
5.5.
Ten aanzien van feit 2 – deelname aan terroristische organisatie 14
5.6.
Ten aanzien van feit 3 – voorbereidingshandelingen 17
5.7.
Ten aanzien van feiten 4 en 5 – bedreiging met terroristisch misdrijf 18
5.8.
De bewezenverklaring 21

8 De strafoplegging23

8.1.
De vordering van de officier van justitie 23
8.2.
Het standpunt van de verdediging 24
8.3.
Het oordeel van de rechtbank 24

9 De vorderingen van de benadeelde partijen29

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie 30
9.2.
Het standpunt van de verdediging 30
9.3.
Het oordeel van de rechtbank 30

11 De beslissing33

Bijlage37
Bewijsmiddelenoverzicht 37

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 juli 2022 (pro forma), 1 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 12 april 2024 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G. Sannes en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouwen mr. M.C. Levy en mr. A.M.S. Jumelet naar voren is gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en hun raadsman mr. R.A. Korver naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 maart 2024 - ten laste gelegd dat:
1.
zij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 april
2014 tot en met 30 november 2016 te Atme en/of Tallabyad en/of Raqqa, althans (op
één of meer plaatsen) in Syrië, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
in verband met een (niet-internationaal) gewapend conflict op het grondgebied van
Syrië, een stad of plaats heeft geplunderd,
door in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 30 april 2014 in Atme het toe-eigenen van een huis en andere eigendommen, zoals matrassen, pannen en een kookplaat, zonder toestemming van de eigenaar(s), met de intentie deze voor zichzelf en/of voor anderen te gebruiken en met de intentie de eigenaar(s) te onteigenen,
en/of
door in of omstreeks de periode van 1 mei 2014 tot en met 31 januari 2015 in Tallabyad, het toe-eigenen van een huis met dakterras, en andere eigendommen, waaronder bankstellen, matjes en een koelkast, zonder toestemming van de eigenaar(s), met de intentie deze voor zichzelf en/of voor anderen te gebruiken en met de intentie de eigenaar(s) te onteigenen, en/of
door in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 30 november 2016 in Raqqa het toe-eigenen van huizen, zoals het zogenaamde ‘verfhuisje’, de flatwoning bij het grote blauwe ziekenhuis en de woning in de villawijk, en andere eigendommen, zoals een bank, stoelen en kastjes, zonder toestemming van de eigenaar(s), met de intentie deze voor zichzelf en/of voor anderen te gebruiken en met de intentie de eigenaar(s) te onteigenen;
2.
zij in of omstreeks de periode van 16 maart 2014 tot en met 5 januari 2018 in een of
meer plaats(en) in Syrië en/of Irak, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie, te weten Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and
Levant (ISIL), althans (telkens) een aan IS gelieerde organisatie, althans (een)
organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk
had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijke brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten
gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a
van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2
van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en
munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een
terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in
artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
3.
zij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2013 tot en met 5 januari 2018 in een
of meer plaats(en) in Nederland, en/of in Syrië en/of in Irak, tezamen en in vereniging met een of andere, althans alleen, met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten
gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a
van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of
mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid,
middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich
of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd zijn tot het
plegen van het misdrijf,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met
een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals
Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of
Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) althans een aan voornoemde organisatie(s)
gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar Syrië en/of Irak en/of het aansluiten
bij de terroristische organisatie IS/ISIS/ISIL en/of
C. de reis gemaakt naar Syrië en/of Irak ten behoeve van het zich begeven naar het
strijdgebied aldaar en/of zich te voegen bij de terroristische organisatie IS/ISIS/ISIL
en/of
D. deelgenomen aan ideologische en gevechtstrainingen van de terroristische
organisatie IS/ISIS/ISIL ten behoeve van de gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of
Irak en/of
E. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS/ISIS/ISIL strijder(s), althans
perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat en/of is zij (op Islamitische wijze) (een) huwelijk(en)
aangegaan met een of meer IS/ISIS/ISIL strijder(s), althans (een) perso(o)n(en) die
(eveneens) deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende
Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd
gevoerd door de terroristische organisatie IS/ISIS/ISIL, althans aan IS/ISIS/ISIL
gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat,
G. zich (middels internet/social mediakana(al(en)/mediaplatform(s)) geuit en/of
met (een) ander(en) perso(o)n(en) gechat/gecommuniceerd en/of berichten en/of
afbeeldingen geplaatst en/of gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder
meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content,
H. (vuur)wapens en/of een bomgordel gebruikt en/of gedragen en/of voorhanden gehad,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of
het teweegbrengen van ontploffingen wordt gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
4.
zij op of omstreeks 9 januari 2015 te Syrië en/of Nederland [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, althans enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op/via het (openbaar toegankelijke Twitteraccount ‘ [account 1] ’ een bericht (tweet) te plaatsen, welk bericht een foto van een AK 47, althans een (semi)automatisch vuurwapen bevat en waarbij de tekst vermeld staat: “Voorbereidingen treffen om @ [naam 9] van het leven te beroven. Met vriendelijke groet, vanuit het khalifaat”;
5.
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 mei 2015 te Syrië en/of
Nederland [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf, althans enig
misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met het Facebookaccount [account 2] een bericht (post) op de openbare tijdlijn van de
Facebookpagina van [benadeelde partij 2] te plaatsen, welk bericht een foto van
een AK 47, althans een (semi)automatisch vuurwapen bevat en waarbij de volgende
tekst(en) vermeld staan: - “Hoe kom je aan onze profielen? Aan alle info? Het is dat je niet om de hoek bent, anders kwam ik wel eventjes met mijn ak-47 op je af lopen. Ja en dit is een dreigement lelijke nakomeling van de apen en zwijnen. Jou kop zou ik ook maar al
te graag willen laten rollen. Lelijk wijf bah.”; - “Staat met smart op jou te wachten. Beter voor jou dat je alles weg haalt van je Twitter account En verwijder je uit onze lijsten”.

3.Inleiding en opsporingsonderzoek

Op 16 maart 2014 heeft de stiefmoeder van de verdachte haar bij de politie als vermist opgegeven, omdat zij vermoedde dat zij naar Syrië was vertrokken. De politie is vervolgens een opsporingsonderzoek gestart, hetgeen geresulteerd heeft in het onderzoek 26Chico.
Vaststaat dat de verdachte van 17 maart 2014 tot 1 januari 2018 in Syrië heeft verbleven, waarna zij naar Turkije is gereisd. In Turkije is de verdachte aangehouden en in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie. Deze veroordeling is niet onherroepelijk. De verdachte heeft in Turkije in detentie gezeten. Enige tijd nadat zij in vrijheid is gesteld is zij in Turkije in vreemdelingendetentie geplaatst en op 19 november 2019 onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee van Istanbul naar Nederland gevlogen en aangehouden.
Deze strafzaak, gebaseerd op het onderzoek 26Chico, is op 27 februari 2020 aangebracht bij de rechtbank Rotterdam. Na een wijziging van de tenlastelegging – de tenlastelegging werd uitgebreid met het oorlogsmisdrijf ‘plundering’ – heeft de rechtbank Rotterdam zich, gelet op artikel 15 Wet internationale misdrijven (hierna ook: Wim), onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten. De zaak is vervolgens op 8 juli 2022 aangebracht bij de rechtbank Den Haag.

4.Bevoegdheid van de rechtbank en rechtsmacht

De rechtbank Den Haag is ingevolge artikel 15 Wim bevoegd kennis te nemen van de ten laste gelegde misdrijven.
De verdachte wordt onder meer verweten dat zij in de periode van 2014 tot en met 2016 betrokken is geweest bij het oorlogsmisdrijf plundering in Syrië. Dit feit is strafbaar gesteld in de Wim. Krachtens artikel 2, eerste lid, onder c, Wim is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan misdrijven uit die wet. Nu de verdachte gedurende de gehele ten laste legde periode de Nederlandse nationaliteit bezat, berust de rechtsmacht voor dit feit op de hiervoor genoemde bepaling.
De verdachte wordt ook, kort gezegd en voor zover thans van belang, verweten - onder feit 2 - dat zij in de periode van 16 maart 2014 tot 5 januari 2018 in Syrië en/of Irak heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen. De verdenking beslaat vijf onderdelen (A t/m E).
Anders dan voor onderdelen A-D volgt voor onderdeel E de rechtsmacht niet uit een verdragsverplichting tot het vestigen van rechtsmacht ex artikel 6 Sr. Ten aanzien van de rechtsmacht voor onderdeel E overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 7 en artikel 5 (oud) van het Wetboek van Strafrecht (hierna ook: Sr) is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
De rechtbank kan niet vaststellen of de Irakese wetgeving straf stelt op de aan de verdachte, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in de tenlastelegging verweten gedraging onder E. In zoverre is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7, onder 1, Sr en ontbreekt de rechtsmacht op grond van deze bepaling.

5.De beoordeling van de tenlastelegging

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde en met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde tot vrijspraak van de onder D ten laste gelegde gedragingen.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het de periode betreft dat de verdachte met [naam 1] (hierna ook: [naam 1] ) getrouwd was. Voor de overige periode dient zij te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dient de verdachte te worden vrijgesproken van de onder D en F ten laste gelegde gedragingen.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
5.3.
Feitelijke vaststellingen en tussenconclusies
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengegeven feiten en omstandigheden. Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
5.3.1.
Voorbereiding uitreis naar Syrië
In augustus 2013 is de verdachte bekeerd tot de Islam en heeft zij ‘Imane’ als islamitische naam aangenomen. Vlak voor en na haar bekering heeft de verdachte om informatie te vergaren verschillende zoekslagen gedaan op Google, waaronder:
  • "trouwen met een broeder" op 15-08-2013,
  • "leden van de sharia 4 belgium" op 12-10-2013,
  • "mujahideen" op 17-11 -2013,
  • "women muhajideen" op 17-11-2013,
  • "Mufti lsmail Menk" op 26-11-2013,
  • "hadith over trouwen" op 01-12-2013,
  • "niqaab sisters" op 04-01-2014,
  • "who is Abu Al-Yazeed" op 20-01-2014,
  • "salifi moskee den haag" op 20-01-2014,
  • "hadith over huwelijk" op 21-01-2014,
  • "landen waar sharia wordt toegepast" op 26-01-2014,
  • "jezelf opblazen" op 09-02-2014,
  • "anwar al awlaki lectures" op 06-02-1014,
  • "kalashnikov" op 10-02-1014,
  • "sjiieten ontmaskerd" op 11-02-2014.
Op de computer van de verdachte zijn bij de “Facebook pictures” verschillende foto’s aangetroffen, waaronder een foto van de vlag van IS (afkorting voor Islamitische Staat), een foto van een groep vrouwen in een zwarte boerka met geweren in hun hand en een foto van een groep vrouwen in een zwarte boerka met vlaggen van IS. De verdachte heeft verklaard dat zij op YouTube meerdere lezingen van Mufti Ismail Menk, een salafistische prediker, heeft bekeken.
De verdachte heeft haar bekering in augustus 2013 op Facebook bekendgemaakt waarna zij veel nieuwe Facebookcontacten heeft gekregen. Eén van deze contacten betrof [naam 2] . De verdachte en [naam 2] hebben na hun kennismaking via Facebook meermalen afgesproken. De verdachte en [naam 2] spraken tijdens hun ontmoetingen onder meer over de Islam en de verschillende stromingen daarbinnen. Zo had [naam 2] de verdachte verteld over een overlevering die inhoudt dat de overwinnaars op de dag des oordeels in Syrië samenkomen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze overlevering haar aansprak. [naam 2] heeft de verdachte op het idee gebracht om naar Syrië uit te reizen en heeft de verdachte in contact gebracht met [naam 1] , omdat een ongetrouwde vrouw niet alleen zou mogen (uit)reizen. De verdachte en [naam 1] hebben vervolgens via Skype contact gehad en zijn drie dagen na hun kennismaking via Skype islamitisch getrouwd. De verdachte had [naam 1] toen zij trouwde enkel op een foto gezien. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij met [naam 1] was getrouwd zonder hem verder te leren kennen, omdat het in de islam zo werkt, zij zich op haar geloof had gericht en daar vertrouwen in had.
Ter voorbereiding op haar reis naar Syrië heeft de verdachte een soort actielijst gemaakt waarop stond ‘wachten op pasje bank’, ‘geld opzetten’, ‘vertrekken zsm’, ‘spullen inpakken’ en ‘spiraaltje bellen eruit’. In ditzelfde schriftje staan ook de teksten ‘woensdag vertrek ik’, ‘ [naam 1] lekkerding van me’ en ‘ [naam 14] & [naam 11] ’. Om haar uitreis te betalen heeft de verdachte haar camera verkocht. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij haar spiraaltje heeft laten verwijderen, omdat [naam 1] tegen haar had gezegd dat hij kinderen wilde en dat dit een verplichting was.
De verdachte is vervolgens op woensdag 12 maart 2014 naar Syrië vertrokken, waar zij op 17 maart 2014 aankwam. [naam 1] heeft de verdachte met de auto bij de Turks-Syrische grens opgehaald. Op de achterbank van de auto lag een kalasjnikov.
5.3.2.
Verblijf in Syrië
De verdachte heeft verklaard dat zij zich gedurende haar huwelijk met [naam 1] hield aan de regels die gesteld werden. Zij accepteerde alles wat er over IS werd gezegd en stond achter de shariaregels die IS handhaafde. De verdachte zag iedereen die niet tot IS behoorde als haar vijand en vond het terecht dat mensen die zich niet aan de regels hielden werden gestraft. Haar taak was het zorgen voor [naam 1] en het krijgen van kinderen. De verdachte heeft verklaard dat zij in de tijd dat zij samen met [naam 1] in IS-gebied woonde, werden gefinancierd door IS. [naam 1] kreeg maandelijks geld en daar onderhield hij haar en zijn andere vrouwen van. In Tallabyad kreeg [naam 1] honderd euro per persoon en in Raqqa vijftig euro per persoon. De verdachte heeft, nadat [naam 1] was overleden, in haar rouwperiode ook geld ontvangen van IS.
De verdachte heeft in Syrië in verschillende plaatsen gewoond. [naam 1] heeft de verdachte na aankomst meegenomen naar zijn huis in Teftenaz, waar zij twee à drie weken heeft verbleven. Vervolgens is de verdachte verhuisd naar Atme waar zij van april 2014 tot mei 2014 heeft gewoond. Daarna heeft de verdachte van mei 2014 tot februari 2015 in Tallabyad gewoond. In de periode dat de verdachte in Tallabyad verbleef is [naam 1] getrouwd met zijn tweede vrouw, [naam 3] (hierna ook: [naam 3] ). [naam 3] is in november 2014 bij de verdachte en [naam 1] komen wonen. Vervolgens zijn de verdachte, [naam 1] en [naam 3] in Raqqa gaan wonen. De verdachte heeft tot december 2016 in Raqqa in verschillende huizen gewoond. [naam 1] is in de tijd dat zij in Raqqa woonden ook getrouwd met [naam 4] en [naam 5] . [naam 1] is in december 2016 omgekomen door een door hem uitgevoerde zelfmoordaanslag.
Na het overlijden van [naam 1] en het doormaken van de iddah (de rouwperiode) is de verdachte op 29 april 2017 islamitisch getrouwd met [naam 6] , ook bekend onder de naam [naam 7] , (hierna ook: [naam 6] ). De verdachte is via het IS-trouwkantoor in contact gekomen met [naam 6] . [naam 6] stond in een trouwboek met beschikbare mannen. De verdachte heeft met [naam 6] in Raqqa en Mayadeen gewoond. De verdachte is met [naam 6] naar Turkije gevlucht en is daar op 1 januari 2018 aangekomen. Vervolgens is zij op 5 januari 2018 aangehouden door de Turkse autoriteiten.
Dat de verdachte ook gedurende haar huwelijk met [naam 6] achter de denkwijze van IS stond, volgt uit het whatsappgesprek dat zij op 26 mei 2017 met haar moeder [moeder] had. In dit whatsappgesprek zegt de verdachte immers dat zij als moslima verplicht is om onder een Islamitische Staat te leven en dat deze er in Syrië is.
5.3.3.
T.a.v. de partners van de verdachte
[naam 1]
is op 10 december 2015 door de rechtbank Den Haag bij verstek veroordeeld wegens het voorbereiden/bevorderen/deelnemen aan misdrijven met een terroristisch oogmerk. De rechtbank overwoog dat [naam 1] was afgereisd naar Syrië en zich aldaar had aangesloten bij ISIL/ISIS, Jahbat al-Nusra en later – na de naamswijziging van ISIL op 29 juni 2014 – bij IS.
Anders en eerder dan de verdachte heeft verklaard ten aanzien van het lidmaatschap van [naam 1] van IS, heeft [naam 3] op 17 november 2014 in een whatsapp-gesprek gezegd dat zij verblijft in IS-gebied en dat haar man elke maand geld krijgt. Ook is alles gratis volgens [naam 3] omdat [naam 1] vecht voor IS. De ouders van [naam 3] hebben op 4 maart 2015 tegen de politie gezegd dat [naam 3] getrouwd is met [naam 1] en dat [naam 1] reeds twee jaar bij IS zou zitten. [naam 3] had tegen haar familie gezegd dat zij in Raqqa woonde en dat [naam 1] vanaf daar als strijder telkens voor een paar dagen naar het slagveld ging om te vechten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [naam 1] binnen IS emir was, hij was verantwoordelijk voor een groep mannen die vochten voor IS. Nadat [naam 1] gewond was geraakt, heeft hij zich bezig gehouden met het plannen van droneaanvallen. [naam 1] had aanvankelijk één vuurwapen, maar had er uiteindelijk twee. Een van deze vuurwapens betrof een kalasjnikov met een witte cirkel en zwarte strepen erop, aldus de verdachte. In de tijd dat de verdachte samen met [naam 1] woonde, had [naam 1] op enig moment ook een bomgordel in hun woning liggen. Deze bomgordel had de verdachte samen met een kalasjnikov van [naam 1] na zijn dood geërfd.
[naam 6]
Blijkens een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna ook: AIVD) is [naam 6] omstreeks juli 2015 uitgereisd naar door IS gecontroleerd gebied. [naam 6] heeft zich volgens de AIVD aangesloten bij IS en deelgenomen aan de gewapende strijd.
De politie heeft onderzoek gedaan naar [naam 6] op Facebook. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2019 waren er op 5 februari 2017 op de tijdlijn van het Facebookaccount Abou Khataab Zizo verschillende foto’s van [naam 6] geplaatst. Ook betrof de profielfoto een foto van [naam 6] . De verbalisant herkende [naam 6] aan zijn uiterlijk. Op deze foto’s zag de verbalisant [naam 6] met twee kalasjnikovs en om zijn lichaam hingen munitiegordels. Op twee andere foto’s was [naam 6] te zien in gevechtskleding, waaronder een zogenaamd combatvest. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de kunya van [naam 6] [naam 14] was.
Ook heeft de politie vastgesteld dat [naam 6] te zien is in de documentaire “De Lokroep”. [naam 6] is geïnterviewd en dit interview is in de derde aflevering van bovengenoemde documentaire te zien. De politie heeft deze aflevering bekeken en beschrijft in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2020 dat in de aflevering meerdere foto’s worden getoond. Op één van deze foto’s staat [naam 6] afgebeeld met een automatisch vuurwapen en poseert hij voor een IS-vlag. Ook wordt blijkens het proces-verbaal een foto van [naam 6] getoond waarop hij gekleed is in een blauwe overal en hij te midden van een groep mannen zit die allemaal in een groen “uniform” waren gekleed. Een aantal van deze mannen maakt het “Tahweed-gebaar” met hun wijsvinger. De verbalisant verklaart dat dit gebaar veelvuldig wordt gebruikt door poserende IS-strijders. Verder verklaart de verbalisant dat uit de positie van [naam 6] en de afwijkende kleding die hij draagt ten opzichte van de overige groepsleden valt af te leiden dat hij mogelijk een leidinggevende rol had binnen deze groep.
Op 26 januari 2018 is door het Turkse nieuwsbureau YeniKapiHaber6 een artikel geplaatst. Blijkens dit artikel heeft [naam 6] in zijn verklaring bij de Afdeling Terrorismebestrijding verklaard dat hij gedurende de twee jaren die hij bij IS had doorgebracht de codenaam [codenaam] had gebruikt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [naam 6] in ieder geval in de periode vóór zijn huwelijk met de verdachte streed voor IS.
5.3.4.
Kennisvergaring gedurende verblijf in Syrië
Tijdens haar verblijf in Syrië heeft de verdachte zich onder andere beziggehouden met het vergaren van kennis over haar geloof en over het gewelddadig salafisme en de jihad. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in Syrië heeft geleerd dat bloedvergieten is toegestaan als het gaat om ongelovigen, geweld tegen sjiieten legitiem is, takfir is toegestaan, aanslagen plegen is toegestaan, en dat de regels enkel moeten worden afgeleid uit de koran en de soenna. Deze kennis heeft de verdachte onder andere verkregen van de vrouwen die de verdachte in Syrië had ontmoet, waaronder [naam 5] (de vierde vrouw van [naam 1] ) en [naam 6] . Ook heeft de verdachte kennis opgedaan via de laptop van [naam 1] . De verdachte heeft blijkens haar verklaring het volgende op de laptop bestudeerd:
  • de tenietdoeners van Abdul Wahhab;
  • lezingen over de Tahwid van Ahmed Jibril;
  • de Tawhid ur-Roeboebiyyah, Tawhid ul-Oeloehiyyah en Tawhid ul-Asmaa was Sifaat;
  • de drie fundamenten van Abdulwahhab;
  • lezingen van de salafistische predikers Al-Fawzaan en Aboe Ismail.
5.3.5.
Bedreiging [benadeelde partij 1]
Op 9 januari 2015 heeft een persoon die zich op Twitter uitgeeft als [account 1] de volgende tweet geplaatst: “Voorbereidingen treffen om @ [naam 9] van het leven te beroven. Met vriendelijke groet, vanuit het khalifaat”. Aan deze tweet was een foto toegevoegd waarop een vuurwapen en meerdere reisdocumenten te zien zijn. [naam 9] is het Twitteraccount van de journalist [benadeelde partij 1] (hierna ook: [benadeelde partij 1] ). [benadeelde partij 1] heeft op 30 juni 2020 aangifte gedaan van bedreiging. In haar aangifte heeft zij verklaard dat zij de tweet direct had gezien en zich toen zeer bewust was van de ernst van de situatie en van de vrees dat iemand haar van het leven zou willen beroven.
De politie heeft vastgesteld dat het vuurwapen dat op de foto staat afgebeeld een
(semi-)automatisch vuurwapen betreft, namelijk een AK47. De houten kolf van het vuurwapen is voorzien van een witte stip met twee zwarte tekens. De verdachte heeft verklaard dat zij het afgebeelde vuurwapen herkent als het vuurwapen van [naam 1] .
5.3.6.
Bedreiging [benadeelde partij 2]
(hierna ook: [benadeelde partij 2] ) heeft op 17 juli 2020 aangifte gedaan van bedreiging. [benadeelde partij 2] is journalist en heeft verklaard dat zij een artikel heeft geschreven waarin zij de kunya van een Nederlandse jihadist genaamd [naam 10] , de broer van [naam 1] , heeft genoemd. De betreffende jihadist was hierover kwaad geworden en daarna heeft de aangeefster onder andere berichten van [account 2] ontvangen. Eind 2014/begin 2015 heeft een persoon die zich op Facebook uitgeeft als [account 2] meerdere berichten geplaatst op de openbare tijdlijn van [benadeelde partij 2] , namelijk:
  • “Hoe kom je aan onze profielen? Aan alle info? Het is dat je niet om de hoek bent, anders kwam ik wel eventjes met mijn ak-47 op je af lopen. Ja en dit is een dreigement lelijke nakomeling van de apen en zwijnen. Jou kop zou ik ook maar al te graag willen laten rollen. Lelijk wijf bah”;
  • “Eerst contacteer je me familie voor interview dit dat, en dan ga je undercover te werk”;
  • “Staat met smart op jou te wachten Beter voor jou dat je alles weg haalt van je Twitter account”;
  • “En verwijder je uit onze lijsten.”
Naast bovenstaande berichten had de gebruiker van het Facebookaccount [account 2] op de tijdlijn van [benadeelde partij 2] een foto geplaatst van een vuurwapen. De politie heeft vastgesteld dat het vuurwapen dat op de foto staat afgebeeld het uiterlijke voorkomen heeft van een (semi-)automatisch vuurwapen, namelijk een AK47.
[benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij door de berichten bang en angstig was geworden, nu in diezelfde periode - te weten eind 2014 - veel journalisten door IS werden onthoofd.
5.3.7.
Sociale media
De AIVD heeft een ambtsbericht opgesteld met betrekking tot de verdachte. In dit ambtsbericht is opgenomen dat de verdachte in ieder geval in het begin van 2015 gebruik maakte van de Twitteraccounts @ [account 3] en @ [account 4] . De rechtbank stelt aan de hand van de bijlage bij het ambtsbericht vast dat de profielnaam van het account @ [account 3] [naam 11] is en dat de profielnaam van het account @ [account 4] The Real [naam 11] betreft. Ook is opgenomen dat de verdachte eind 2014 en begin 2015 gebruikmaakte van het Facebookaccount [naam 12] en eind 2014 zeer waarschijnlijk van het Facebookaccount [naam 11] .
De verdachte heeft verklaard dat het Twitteraccount [naam 11] van haar is. Op het Twitteraccount zijn de volgende tweets geplaatst:
  • “The love of Jihad, till martyrdom do us part zawji”; en
  • “Van een leuk leventje onder de Islamitische Staat thee drinken met moi, kennis opdoen. Naar daarul kufar in de cel o.O.”
Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat het Twitteraccount [account 1] van haar is.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de gebruiker is van het Facebookaccount [naam 11] . Tot dit oordeel komt de rechtbank op grond van het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij in Syrië [naam 11] heette. Blijkens de informatie die bij het Facebookaccount staat vermeld woont de gebruiker van het account in Raqqa en komt die persoon uit Apeldoorn. De verdachte heeft in Raqqa en Apeldoorn gewoond. Uit het proces-verbaal Onderzoek Facebook d.d. 10 juli 2014 volgt verder dat iemand met dezelfde achternaam als de verdachte heeft gereageerd op een foto.
Op de tijdlijn is blijkens een screenshot van het Facebookaccount [naam 11] op 6 juli 2014 het volgende bericht geplaatst:
“Abu Bakr radi Allahu 'anhu zei bij zijn eerste toespraak als khalief: "Oh mensen, mij werd gezag over jullie gegeven, maar ik ben niet de beste van jullie. Als ik het goed doe, ondersteun me dan en als ik iets verkeerd doe, verbeter me dan. Waarheid is trouw en liegen is bedriegerij. De zwakke onder jullie, zal sterk in mijn ogen zijn totdat ik zijn rechten verzeker, In Shaa Allah; en de sterke onder jullie, zal zwak in mijn ogen zijn totdat ik de rechten van anderen van hem afpers, In Shaa Allah. Als een volk de Djihaad voor de zaak van Allah opgeeft, zal Allah hen met vernedering straffen. En als de vuile woorden doordringen tot een volk, zal Allah hun met rampen bezoeken. Gehoorzaam mij zolang ik Allah gehoorzaam en als ik ongehoorzaam ben aan Allah en Zijn boodschapper dan ben je me geen gehoorzaamheid verschuldigd. Sta op voor de Salaat, moge Allah medelijden met jullie hebben."
De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte de gebruiker is van het Facebookaccount [naam 12] . Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. De AIVD heeft in het hierboven genoemde ambtsbericht vermeld dat de verdachte eind 2014 en begin 2015 gebruikmaakte van het Facebookaccount [naam 12] . De politie heeft nader onderzoek gedaan naar dit account, waaruit volgt dat de geboortedatum van de gebruiker van het account overeenkomt met de geboortedatum van de verdachte. Voorts heeft de moeder van de verdachte op 27 januari 2015 berichten geplaatst op de tijdlijn van dit account, namelijk “Hou van jou dikke kusssssssss mamma xxx” en “Kind van mij in je tuin groeit onkruid kind van mij ik ik heb dit niet geplant.”
Op de tijdlijn van het Facebookaccount [naam 12] zijn blijkens het relaas van de politie d.d. 18 januari 2022 op 23 november 2014 en 5 januari 2015 de volgende berichten geplaatst:
  • "Wij van #IS wensen de NL soldaten van harte welkom in 2015!". De politie heeft beschreven dat bij dit bericht een foto van een vermoedelijke executie wordt getoond;
  • "Dawlah heeft helicopters uit de lucht geschoten!! Takbier!!!!! Dawlatul Islam Baqiyah Bi lndi Allah ..."
  • Een spotprent waarin IS als 'mujahidin defending ummah' vermanend worden toegesproken en wordt aangeduid als 'takfiri's';
  • Een afbeelding van een colonne van IS voertuigen met de tekst "the dogs bark, but the caravan moves on" met als bijschrift "Baqiyah Baqiyah Baqiyah Bi lndi Allah".
5.4.
Ten aanzien van feit 1 – plundering
Inleiding
Onder feit 1 wordt de verdachte verweten zich, al dan niet in vereniging met anderen, te hebben schuldig gemaakt aan plundering. Zij zou in de periode 1 april 2014 tot en met 30 november 2016 in de Syrische plaatsen Atme, Tallabyad en Raqqa woningen en andere eigendommen (i.c. huisraad) hebben geplunderd.
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 6, derde lid, onder e, Wim dat het plunderen van een stad of plaats strafbaar stelt. Deze bepaling weerspiegelt artikel 8, tweede lid, onder e (v), van het Statuut van Rome. In dat artikel wordt plundering (‘pillaging’) aangemerkt als oorlogsmisdrijf.
Juridisch kader
In de Wim is plundering niet nader omschreven. De rechtbank heeft acht geslagen op uitspraken van de internationale straftribunalen en het Internationaal Strafhof. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Elementen van Misdrijven (in het Engels aangeduid als ‘Elements of Crimes’) met betrekking tot artikel 8, tweede lid, onder e (v), van het Statuut van Rome. Voor een bewezenverklaring van ‘pillaging’ is vereist dat:
1. The perpetrator appropriated certain property.
2. The perpetrator intended to deprive the owner of the property and to appropriate it for private or personal use.
3. The appropriation was without the consent of the owner.
4. The conduct took place in the context of and was associated with an armed conflict not of an international character.
5. The perpetrator was aware of the factual circumstances that established the existence of an armed conflict.
Beoordeling
Aldus dient de rechtbank onder meer vast te stellen of er sprake is geweest van het toe-eigenen van eigendom zonder toestemming van de eigenaar.
Atme
De verdachte heeft verklaard dat [naam 1] de woningen regelde en dat ze gedurende de periode april-mei 2014 heeft verbleven in een woning in Atme. Gedurende die periode was Atme onder controle van Jabhat al-Nusra, nadat ISIL zich in januari 2014 uit Atme had teruggetrokken. De verdachte heeft over de woning in Atme verklaard dat er spullen van andere mensen in de woning aanwezig waren, dat er nog eten in de pannen zat en dat zij de indruk had dat de eigenlijke bewoners nog wel terug hadden kunnen komen. De spullen werden weggegooid en [naam 1] heeft nieuwe spullen gekocht, aldus de verdachte. De verdachte heeft voorts verklaard dat zij er verder niet over nadacht dat de eigenaren van het huis gevlucht waren, omdat ze dacht dat die mensen zich niet aan de regels gehouden hadden en het er dan bij hoorde.
Uit het dossier, noch uit de verklaring van de verdachte ter zitting volgt aan wie de woning in eigendom toebehoorde. Evenmin is het duidelijk geworden op welke wijze de verdachte en [naam 1] de woning hebben verkregen: de verdachte heeft hier niet meer over verklaard dan dat [naam 1] die woning ‘geregeld’ had. Ook bevat het dossier geen informatie over de plaats Atme nadat ISIL daar is weggetrokken in januari 2014, in de periode dat de verdachte daar verbleef.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte gedurende een maand gebruik heeft gemaakt van de woning in Atme. Hoewel er ten aanzien van deze woning wel omstandigheden zijn die kunnen duiden op gevluchte eigenaren, zijn er geen gegevens in het dossier waaruit afgeleid kan worden aan wie de woning toebehoorde of onder welke omstandigheden zij vertrokken zijn. Nu het niet evident duidelijk is dat de woning van plundering afkomstig is, is bij die stand van zaken meer informatie nodig over de herkomst van de woning om tot een dergelijke vaststelling te komen. Daarom kan niet gezegd worden dat de verdachte, al dan niet samen met anderen, zich de woning heeft toegeëigend zonder toestemming van de eigenaren.
Tallabyad en Raqqa
De verdachte heeft na haar verblijf in Atme verbleven in een woning in Tallabyad, gedurende de periode mei 2014 tot februari 2015. Tallabyad stond sinds 2013 onder controle van IS. Over deze woning heeft de verdachte verklaard dat de woning mooier was dan de woning in Atme en dat de woning gemeubileerd was. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat [naam 1] deze woning had geregeld en dat zij verder geen vragen heeft gesteld.
Na Tallabyad heeft de verdachte vanaf februari 2015 tot december 2016 verbleven in meerdere woningen in Raqqa. De stad Raqqa kwam in het begin van 2014 geheel onder controle van IS en werd beschouwd als de hoofdstad van het in juni 2014 uitgeroepen kalifaat.
Ook over de woningen in Tallabyad en Raqqa heeft de verdachte verklaard dat [naam 1] de woningen regelde. Uit het dossier blijkt niet wie de eigenaren waren van de woningen (inclusief de inboedel) waar de verdachte verbleef, op welke wijze [naam 1] de woningen heeft geregeld en onder welke omstandigheden de eigenaar het huis heeft verlaten. Dat maakt dat de enkele omstandigheid dat de eigenaar niet aanwezig is onvoldoende is om vast te kunnen stellen dat de toe-eigening zonder de toestemming van de eigenaar heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan net zomin als bij de woning in Atme van de woningen in Tallabyad en Raqqa worden gezegd dat de verdachte deze, al dan niet in vereniging, heeft toegeëigend zonder toestemming van de eigenaar.
De rechtbank merkt verder op dat het zich in het dossier bevindende kennisdocument ‘De Islamitische Staat: (Oorlogs)buit en plundering’ en de verklaring van de getuige Moussa die conclusie niet anders maken. Uit het kennisdocument en de getuigenverklaring volgt weliswaar dat IS op grote en systematische schaal plunderde, maar daaruit kan niet zonder meer volgen dat de woningen in Tallabyad en Raqqa waarin de verdachte heeft verbleven van plundering afkomstig zijn. Dit geldt nog minder voor de woning in Atme, omdat IS daar in de periode dat de verdachte daar verbleef niet aan de macht was.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte, al dan niet in vereniging met anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan het oorlogsmisdrijf plundering. De verdachte zal van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek horen getuige [getuige]
De verdediging heeft verzocht om de getuige [getuige] te horen indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde voor zover dit betrekking heeft op de periode dat de verdachte in Tallabyad verbleef. Nu de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde behoeft dit voorwaardelijk verzoek geen bespreking. De voorwaarde is immers niet vervuld.
5.5.
Ten aanzien van feit 2 – deelname aan terroristische organisatie
Inleiding
Aan de verdachte is onder 2 – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij, in de periode van 16 maart 2014 tot en met 5 januari 2018 in Syrië, al dan niet tezamen en in vereniging, heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS.
Juridisch kader
Terroristische organisatie
Volgens artikel 140a, eerste lid, Sr moet het gaan om een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Het oogmerk van de organisatie – een samenwerkingsverband in al dan niet wisselende samenstelling – moet derhalve zijn gericht op het plegen van (specifieke) misdrijven die zijn opgesomd in artikel 83 Sr, mits begaan met het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk.
Onder terroristisch oogmerk wordt ingevolge artikel 83a Sr verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel der bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen.
Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140a Sr dus niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van terroristische misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van die misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van terroristische misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Deelneming
Van deelneming aan een terroristische organisatie kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven of als de verdachte vorenbedoelde gedragingen ondersteunt.
Een dergelijk aandeel kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand en spandiensten die op zichzelf niet strafbaar hoeven te zijn, maar wel strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid — in de zin van onvoorwaardelijk opzet – weet dat de organisatie het plegen van terroristische misdrijven tot oogmerk heeft. Niet is vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft op de door de terroristische organisatie beoogde concrete misdrijven. Evenmin is vereist dat de verdachte zelf heeft meegedaan of meedoet aan het plegen van misdrijven die door (leden van) de organisatie zijn of worden gepleegd.
Beoordeling
IS als terroristische organisatie
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het voorjaar van 2011 een groot deel van de bevolking van Syrië vreedzaam in verzet kwam tegen het regime van president Bashar al-Assad. In de loop van 2012 wordt duidelijk dat jihadistische strijdgroepen zoals IS, met zowel lokale als buitenlandse strijders in hun gelederen, in toenemende mate betrokken zijn geraakt bij de opstand in Syrië.
Het is inmiddels bestendige jurisprudentie dat IS in de ten laste gelegde periode het oogmerk had om de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen en de bevolking ernstige vrees aan te jagen en dat deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van IS het plegen van terroristische misdrijven met zich brengt. [1] IS bereikte in de ten laste gelegde periode haar doelen, waaronder het vervangen van de bestaande politieke structuur door een structuur gebaseerd op de sharia, mede door dood en verderf te zaaien onder ieder die hun extreem fundamentalistische geloof niet deelde. IS kan aldus worden aangemerkt als een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven, als bedoeld in artikel 140a Sr.
Deelneming verdachte aan IS
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de wettige bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan IS, en zal hierna uiteenzetten waarom.
Op grond van de voorgaande vastgestelde feiten staat niet ter discussie dat [naam 1] , de eerste echtgenoot van de verdachte, in de ten laste gelegde periode in Syrië als strijder heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS. Hij was bij deze organisatie aangesloten en heeft gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van deze organisatie. Hij was strijder, leidinggevende en deed de planning van aanvallen met drones. Door een zelfmoordaanslag te doen in naam van IS is hij eind 2016 om het leven gekomen.
Op grond van de voorgaande vastgestelde feiten staat niet ter discussie dat de tweede echtgenoot van de verdachte [naam 6] (of: [naam 7] ) tijdens de periode vóór hun huwelijk streed voor IS. Ter discussie staat of hij tijdens hun huwelijk ook nog strijder was voor IS. Volgens de verdachte was hij niet meer bij IS, maar werkte hij enkel als bakker. De rechtbank acht deze verklaring volstrekt ongeloofwaardig. Het door verdachte alternatief geschetste scenario vindt ook geen enkele steun in het dossier. Het is op voorhand al volstrekt onaannemelijk dat in het strijdgebied van IS [naam 6] als IS-strijder uit de strijd kon stappen om enkel bakker te worden. De verdachte heeft verder bij de politie verklaard dat zij met [naam 6] in contact is gekomen via een IS-trouwkantoor alwaar hij stond ingeschreven als potentiële huwelijkskandidaat. Uit het kennisdocument ‘Vrouwen van de Islamitische Staat’ blijkt dat bij dergelijke kantoren alleenstaande vrouwen en weduwen werden geregistreerd om te kunnen trouwen met een IS-strijder. Ook daaruit leidt de rechtbank af dat [naam 6] een IS-strijder was. Dat [naam 6] ook tijdens hun huwelijk IS-strijder is gebleven vindt naar het oordeel van de rechtbank bovendien bevestiging in een bericht dat verdachte op 3 juni 2017 schrijft aan haar moeder als zij Raqqa is ontvlucht. Zij vertelt dan immers dat haar man daar is achtergebleven omdat hij ‘de stad moet beschermen’. Op 23 juli 2017 stuurt de verdachte een whatsapp-bericht naar haar moeder waarin zij aangeeft dat zij op 24 januari 2018 is uitgerekend, waarna zij op 30 juli 2017 naar haar moeder stuurt dat zij maandelijks nog maar vijfendertig dollar ontvangt. De rechtbank leidt daaruit af dat de verdachte ten tijde van haar huwelijk met [naam 6] ook gefinancierd werd door IS. De rechtbank gaat er gelet op al het voorgaande vanuit dat [naam 6] , de tweede echtgenoot van de verdachte, ook ten tijde van hun huwelijk een IS-strijder was.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, terwijl zij al enige kennis had van de jihadistische ideologie, islamitisch is getrouwd en vervolgens is afgereisd naar Syrië alwaar zij zich eerst met haar eerste echtgenoot en later haar tweede echtgenoot onder het gezag en de daaraan verbonden regels van de sharia heeft gesteld van de terroristische organisatie IS. De verdachte heeft met haar echtgenoten een gezamenlijk huishouden gevoerd, terwijl [naam 1] en [naam 6] actief hebben deelgenomen als strijders voor IS en daartoe salaris hebben ontvangen van IS. De verdachte heeft ten tijde van haar verblijf in Syrië de jihadistische ideologie van IS bestudeerd en stond hier destijds volledig achter. Zij plaatste ook berichten op social media die het leven onder de vlag van IS verheerlijkten. De verdachte heeft door zo te handelen de invloedssfeer van IS getalsmatig versterkt en anderen mogelijk op het idee gebracht om zich ook bij IS aan te sluiten. Daarnaast heeft de verdachte samen met haar eerste echtgenoot vuurwapens en een bomgordel voorhanden gehad. De verdachte heeft aldus gedragingen verricht die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het terroristisch oogmerk van IS. De verdachte was blijkens haar verklaring ter terechtzitting van het terroristisch oogmerk van IS in zijn algemeenheid op de hoogte. Zo heeft zij verklaard dat zij tijdens haar verblijf in Syrië op de hoogte was van de executies die plaatsvonden in Raqqa. Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aan de terroristische organisatie heeft deelgenomen als bedoeld in artikel 140a Sr.
Vanaf 6 juli 2014
De rechtbank gaat ervan uit dat de verdachte in ieder geval vanaf 6 juli 2014 heeft deelgenomen aan de terroristische organisatie IS, de dag waarop de verdachte via haar Facebookaccount [naam 11] de woorden van Abu Bakr Al Baghdadi citeert die op 29 juni 2014 het kalifaat had uitgeroepen en zichzelf als kalief had gepresenteerd.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde medeplegen.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de verdachte in de periode van 6 juli 2014 tot en met 1 januari 2018 in Syrië heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten IS.
5.6.
Ten aanzien van feit 3 – voorbereidingshandelingen
Inleiding
Aan de verdachte is onder feit 3 – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij, in de periode van 4 augustus 2013 tot en met 5 januari 2018 in Nederland, Syrië en/of Irak alleen dan wel in vereniging met een ander of anderen, voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen heeft verricht om misdrijven te plegen als brandstichting, doodslag en/of moord met een terroristisch oogmerk.
Juridisch kader
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
Beoordeling
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de overwegingen met betrekking tot feit 2 als volgt.
Gelet op de hiervoor weergegeven feitelijke vaststellingen in samenhang met de overige door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder A, B, C, E, F, G en H ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen, zoals aangegeven in de bewezenverklaring. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat dit niet geldt voor de gedragingen die onder D ten laste zijn gelegd. De verdachte zal van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsvrouw komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de onder F ten laste gelegde gedragingen. De verdachte heeft zich bij IS aangesloten, haar echtgenoten gefaciliteerd bij hun bijdrage aan de gewapende jihadstrijd van IS en via social media uitgedragen dat het leven onder de vlag van IS goed is. Door zo te handelen heeft de verdachte deelgenomen en een bijdrage geleverd aan de gewapende jihadstrijd gevoerd door IS.
Door aldus te handelen heeft de verdachte zichzelf of anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen verschaft tot het plegen van de in de tenlastelegging onder 3 genoemde terroristische misdrijven en – door het voorhanden hebben van een vuurwapen en een bomgordel – voorwerpen voorhanden gehad waarvan zij wist dat deze bestemd waren tot het plegen van een dergelijk misdrijf.
Uit de combinatie van de onder A, B, C, E, F, G en H bewezen verklaarde gedragingen in onderlinge samenhang beschouwd, kan tenslotte het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van deze misdrijven worden afgeleid.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) heeft gehandeld. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde medeplegen.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de verdachte in de periode van 15 augustus 2013 tot 1 januari 2018 voorbereidings- dan wel bevorderingshandelingen heeft verricht om misdrijven te plegen als brandstichting, doodslag en/of moord met een terroristisch oogmerk.
5.7.
Ten aanzien van feiten 4 en 5 – bedreiging met terroristisch misdrijf
Inleiding
Aan de verdachte is onder 4 en 5 – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in Syrië en/of Nederland heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf dan wel met een misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Bedreiging [benadeelde partij 1]
Op 9 januari 2015 heeft een persoon die zich op Twitter uitgeeft als [account 1] de volgende tweet geplaatst: “Voorbereidingen treffen om @ [naam 9] van het leven te beroven. Met vriendelijke groet, vanuit het khalifaat”. Aan deze dreigtweet was een foto toegevoegd waarop een vuurwapen en meerdere reisdocumenten te zien zijn. “ [naam 9] ” is het twitteraccount van de journalist [benadeelde partij 1] (hierna ook: [benadeelde partij 1] ).
De verdachte die in Syrië [naam 11] heette, had een twitteraccount genaamd [account 1] . Zij woonde van mei 2014 tot februari 2015 in Tallabyad waar zij, zo heeft zij verklaard, toegang tot internet en social media had. De zus van de verdachte, [zus verdachte] , heeft ook verklaard dat zij op een bepaald moment toegang had tot internet en dat zij via Whatsapp contact hadden.
De vraag is of de verdachte zelf de dreigtweet aan [benadeelde partij 1] heeft geplaatst of iemand anders, zoals de verdachte heeft verklaard daarbij verwijzend naar haar echtgenoot [naam 1] die ook gebruik maakte van haar social media accounts.
Op 9 januari 2015 heeft de verdachte zelf, zo heeft zij verklaard, met het account [account 1] de volgende tweet geplaatst: “Krijg nog steeds brieven DUO of ik even van een halfjaar stufi wil terugbetalen +- €7200, jullie kunnen de boom in #jihadbruid#IS”. Deze tweet volgt direct op 9 januari 2015 onder het artikel van geenstijl.nl genaamd “Kalifaatbruid kondigt aanslag op [benadeelde partij 1] aan” en de betreffende dreigtweet aan [benadeelde partij 1] . Direct daarna zijn nog twee andere tweets geplaatst waarbij [benadeelde partij 1] is getagged: “@ [account 5] @ [naam 9] nee hoor, dan kan ik het in de praktijk brengen om vanuit het khalifaat haar even op te zoeken en terug te keren” en “@ [account 5] @ [naam 9] ze zijn nog niet ingenomen dus klaar voor gebruik”. De rechtbank begrijpt de zinssnede “ze zijn nog niet ingenomen dus klaar voor gebruik” aldus dat wordt gedoeld dat de afgebeelde reisdocumenten feitelijk niet zijn ingenomen en kunnen worden gebruikt om te reizen.
Nu de tweet inzake DUO en de tweets inzake het opzoeken van [benadeelde partij 1] persoonlijke informatie over de verdachte bevatten, immers had de verdachte een studieschuld bij DUO en was haar paspoort op 18 februari 2014 ingenomen, en deze tweets direct geplaatst zijn na de dreigtweet aan [benadeelde partij 1] is het niet aannemelijk geworden dat een ander dan de verdachte de dreigtweet heeft geplaatst. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het de verdachte was die dat heeft gedaan.
De vraag is voorts of de dreigtweet aan [benadeelde partij 1] kan worden aangemerkt als een bedreiging met een terroristisch misdrijf.
Juridisch kader – bedreiging met een terroristisch misdrijf
Bedreiging met een terroristisch misdrijf is strafbaar gesteld in artikel 285, derde lid, Sr. Dit artikel stelt de eis dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf. Daaruit volgt dat het bij dit dreigen om een van de in artikel 83 Sr genoemde misdrijven moet gaan. Voor zover uit artikel 83 Sr volgt dat dit terroristisch misdrijf het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk vereist, brengt die omstandigheid echter niet mee dat de verdachte van de in artikel 285, derde lid, Sr bedoelde bedreiging met een terroristisch misdrijf zelf ook met dit terroristische oogmerk moet hebben gehandeld. Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Gelet op de omschrijving van een terroristisch oogmerk in artikel 83a Sr brengt dit voor de terroristische misdrijven die dit oogmerk vereisen mee dat voor een veroordeling wegens bedreiging met zo een terroristisch misdrijf is vereist dat uit de bewijsvoering blijkt dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat zou worden uitgevoerd erop was gericht (i) de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, dan wel (ii) een overheid of internationale organisatie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, dan wel (iii) de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of vernietigen. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het - tenminste voorwaardelijke - opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan. [2]
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat het misdrijf waarmee door de verdachte werd gedreigd – het om het leven brengen van [benadeelde partij 1] (moord) – is opgenomen in artikel 83, sub 1, Sr. Dit betekent dat het misdrijf kan worden gekwalificeerd als een terroristisch misdrijf als het wordt begaan met een terroristisch oogmerk in de zin van artikel 83a Sr. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hiervan sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
De dreigtweet is geplaatst in een tijd waarin IS journalisten gijzelde, executeerde en beelden van deze executies via internet verspreidde. Gebeurtenissen en beelden die ook Nederland hebben bereikt en uitgebreid zijn besproken in het nieuws, zoals de onthoofding van de persfotograaf James Foley in augustus 2014. De verdachte heeft zich door de dreigtweet af te sluiten met “met vriendelijke groet, vanuit het khalifaat” en door de IS vlag als profielfoto te gebruiken voorgedaan als een IS-deelnemer, hetgeen zij destijds ook was. Dit in samenhang bezien met het feit dat de verdachte de uitlating heeft geplaatst op Twitter, een openbaar social media platform, maakt dat het misdrijf “het om het leven brengen van [benadeelde partij 1] ” naar objectieve maatstaven kan worden aangemerkt als een misdrijf dat tot oogmerk heeft om de Nederlandse bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kon bij de bedreigde ook in redelijkheid de vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd erop was gericht de Nederlandse bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd.
Tot slot is de rechtbank ook van oordeel dat de verdachte gelet op de aard en bewoordingen van de uitlating en de omstandigheden waaronder de verdachte deze woorden heeft gebruikt op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze vrees bij de bedreigde zou ontstaan.
Bedreiging [benadeelde partij 2]
Eind 2014/begin 2015 heeft een persoon die zich op Facebook uitgeeft als [account 2] meerdere berichten geplaatst op de openbare tijdlijn van [benadeelde partij 2] , namelijk:
  • “Hoe kom je aan onze profielen? Aan alle info? Het is dat je niet om de hoek bent, anders kwam ik wel eventjes met mijn ak-47 op je af lopen. Ja en dit is een dreigement lelijke nakomeling van de apen en zwijnen. Jou kop zou ik ook maar al te graag willen laten rollen. Lelijk wijf bah”;
  • “Eerst contacteer je me familie voor interview dit dat, en dan ga je undercover te werk”;
  • “Staat met smart op jou te wachten Beter voor jou dat je alles weg haalt van je Twitter account”;
  • “En verwijder je uit onze lijsten.”
Naast bovenstaande berichten had de gebruiker van het Facebookaccount [account 2] op de tijdlijn van [benadeelde partij 2] een foto geplaatst van een vuurwapen waarvan de politie heeft vastgesteld dat het een AK47 betreft.
De vraag is eerst of de verdachte de gebruiker is van het Facebookaccount [account 2] . De verdachte ontkent dit.
Zoals hiervoor al vastgesteld woonde de verdachte van mei 2014 tot februari 2015 in Tallabyad en had zij toen toegang tot internet en sociale media. Een onderdeel van de berichten die op de tijdlijn van [benadeelde partij 2] zijn geplaatst, namelijk die met de tekst “Eerst contacteer je me familie voor interview dit dat, en dan ga je undercover te werk” kan in verband worden gebracht met de verdachte zelf. Immers, de verdachte en haar stiefmoeder hebben verklaard dat [benadeelde partij 2] zich bij de woning van de moeder van de verdachte heeft voorgedaan alsof ze van de politie was om informatie in te winnen, in andere woorden: ‘undercover te werk is gegaan’. Dat [benadeelde partij 2] informatie wilde inwinnen blijkt ook uit een whatsappgesprek op 4 augustus 2019 tussen de verdachte en haar moeder, waarin haar moeder schrijft “dat is wat ze wil… dat jij of ik reageer…ze heeft nooit gelregen wat ze wilde want ze belde mij zelfs op werk vroeger en ik wou haar nooit te woord staan”. Ook volgt uit dit whatsappgesprek dat beiden boos op haar zijn. In dit verband is nog opvallend dat de verdachte in één van de berichten het woord “zwijnen” gebruikt en de verdachte in een whatsappgesprek met haar moeder op 4 augustus 2019 het volgende over [benadeelde partij 2] heeft gezegd “Dat zwijn wil alleen maar geld verdienen”.
Tot slot acht de rechtbank van belang dat de AIVD heeft vastgesteld dat de verdachte eind 2014 zeer waarschijnlijk gebruik heeft gemaakt van het Facebookaccount [account 2] .
Gelet op dit alles en in onderlinge samenhang bezien stelt de rechtbank vast dat de verdachte de gebruiker was van het Facebookaccount [account 2] en dat zij de bedreigende teksten op de openbare tijdlijn van [benadeelde partij 2] heeft geplaatst.
Ook hier is de vraag aan de orde of de ten laste gelegde teksten in combinatie met de foto van de AK47 kunnen worden aangemerkt als een bedreiging met een terroristisch misdrijf.
De rechtbank overweegt dat het misdrijf waarmee door de verdachte werd gedreigd – het neerschieten van [benadeelde partij 2] (moord) – is opgenomen in artikel 83, sub 1, Sr. Dit betekent dat het misdrijf kan worden gekwalificeerd als een terroristisch misdrijf als het wordt begaan met een terroristisch oogmerk in de zin van artikel 83a Sr. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hiervan wel sprake is en overweegt hiertoe als volgt.
Zoals hierboven ook is overwogen, zijn de berichten op Facebook geplaatst in een tijd waarin IS journalisten gijzelde, executeerde en beelden van deze executies via internet verspreidde. De verdachte verbleef ten tijde van het plaatsen van de berichten in Syrië en was IS-deelnemer. Dit in samenhang bezien met het feit dat de verdachte de uitlating heeft geplaatst op de openbare tijdlijn van de aangeefster, die journalist is en heeft geschreven over het Midden-Oosten, maakt dat het dreigen met een AK47 neerschieten van [benadeelde partij 2] naar objectieve maatstaven kan worden aangemerkt als een misdrijf dat tot oogmerk heeft om de Nederlandse bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen. Verder is de rechtbank van oordeel dat dit maakt dat bij de bedreigde ook in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd erop was gericht de Nederlandse bevolking of een deel daarvan ernstige vrees aan te jagen en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Des te meer nu de aangeefster door de verdachte is benaderd, nadat zij heeft geschreven over een Nederlandse jihadist en deze jihadist hier niet van gediend was. Tot slot is de rechtbank ook van oordeel dat de verdachte gelet op de aard en bewoordingen van de uitlating en de omstandigheden waaronder de verdachte deze woorden heeft gebruikt op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze vrees bij de bedreigde zou ontstaan.
Conclusie
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de verdachte op 9 januari 2015 [benadeelde partij 1] en eind 2014/begin 2015 [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf.
5.8.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2
zij in de periode van
6 juli 2014tot en met
1januari 2018 in plaatsen in Syrië, heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie, te weten Islamitische Staat (IS), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten
gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a
van het Wetboek van Strafrecht) en
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of 96 lid 2
van het Wetboek van Strafrecht) en
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en
munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een
terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in
artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie);
3
zij in de periode van
15augustus 2013 tot en met
1januari 2018 in een
of meer plaatsen in Nederland, en in Syrië, met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten
gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met
een terroristisch oogmerk en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a
van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289/289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of
mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid,
middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zich
of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan zij wist dat zij bestemd zijn tot het
plegen van het misdrijf,
immers heeft zij, verdachte,
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de terroristische organisatie Islamitische Staat (verder IS), eigen gemaakt;
B. zich laten informeren over het afreizen naar Syrië en/ het aansluiten bij de terroristische organisatie IS;
C. de reis gemaakt naar Syrië ten behoeve van het zich begeven naar het strijdgebied aldaar en zich te voegen bij de terroristische organisatie IS;
E. zich gevoegd bij IS strijders, en is zij (op Islamitische wijze) huwelijken aangegaan met IS strijders;
F. in Syrië deelgenomen en bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de terroristische organisatie IS;
G. zich (middels internet/social mediakanalen/mediaplatforms) geuit en
met (een) ander(en) perso(o)n(en) gecommuniceerd en berichten en afbeeldingen geplaatst en gedeeld, met betrekking tot en/of inhoudende (onder meer) (gewelddadig) jihadistisch getinte en/of (pro)IS-gerelateerde content;
H. vuurwapens en een bomgordel voorhanden gehad,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of
het teweegbrengen van ontploffingen wordt gepleegd, telkens met een terroristisch
oogmerk;
4
zij op 9 januari 2015 te Nederland [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf door via het openbaar toegankelijke twitteraccount [account 1] een bericht (tweet) te plaatsen, welk bericht een foto van een AK 47, bevat en waarbij de tekst vermeld staat: “Voorbereidingen treffen om @ [naam 9] van het leven te beroven. Met vriendelijke groet, vanuit het khalifaat”;
5
zij in de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 mei 2015 te Nederland [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met een terroristisch misdrijf door met het Facebookaccount [account 2] een bericht (post) op de openbare tijdlijn van de Facebookpagina van [benadeelde partij 2] te plaatsen, welk bericht een foto van een AK 47, bevat en waarbij de volgende
teksten vermeld staan:
- “ Hoe kom je aan onze profielen? Aan alle info? Het is dat je niet om de hoek bent,
anders kwam ik wel eventjes met mijn ak-47 op je af lopen. Ja en dit is een
dreigement lelijke nakomeling van de apen en zwijnen. Jou kop zou ik ook maar al
te graag willen laten rollen. Lelijk wijf bah.”;
- “ Staat met smart op jou te wachten. Beter voor jou dat je alles weg haalt van je Twitter account En verwijder je uit onze lijsten”.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 860 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 720 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, wonen bij forensisch beschermd wonen Transfore, een ambulante behandeling, begeleiding bij zelfstandig wonen, andere voorwaarden het gedrag betreffende en een contactverbod met [naam 13] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft namens de verdachte de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de reeds lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis, de forse overschrijding van de redelijke termijn, de reeds ondergane hechtenis in zowel Nederland als Turkije en de vrijheidsbeperkende maatregelen die de afgelopen vier jaren zijn opgelegd. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht om rekening te houden met de conclusies van de Pro Justitia-rapportages ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Verder is aangevoerd dat de verdachte zich kan vinden in de voorwaarden zoals die thans door de reclassering zijn omschreven, met uitzondering van de geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is in maart 2014 uitgereisd naar Syrië waar zij zich heeft aangesloten bij haar eerste man met wie zij enkele dagen voor haar vertrek islamitisch was getrouwd. Op 6 juli 2014 heeft de verdachte zich vervolgens aangesloten bij de terroristische organisatie IS. Na het overlijden van haar eerste man is zij korte tijd later opnieuw islamitisch getrouwd met een andere IS-strijder. Zij heeft beide mannen gedurende haar huwelijk gefaciliteerd door het gezamenlijke huishouden te doen en voor haar echtgenoten te zorgen. Tot het einde van haar verblijf in Syrië heeft de verdachte deelgenomen aan IS. Daarnaast heeft de verdachte ter voorbereiding en bevordering van misdrijven met een terroristisch oogmerk zich het gedachtegoed van IS eigen gemaakt, is zij afgereisd naar het strijdgebied in Syrië, is zij islamitisch getrouwd met IS-strijders, heeft zij bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd van IS, heeft zij propaganda gevoerd voor IS via internet dan wel socialfter media, en heeft zij vuurwapens en een bomgordel voorhanden gehad.
Strijdgroepen als IS hebben tot doel het vestigen van een islamitische staat, waarin de rechten van andersdenkenden op systematische en zeer gewelddadige wijze worden geschonden. Door deze strijdgroepen worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en verminking van krijgsgevangenen en burgers. Veel van die misdrijven worden bovendien gepleegd met het uitdrukkelijke doel de bevolking in deze gebieden vrees aan te jagen en zijn daarmee ontegenzeggelijk terroristische misdrijven.
Terrorisme wordt internationaal gezien als één van de ernstigste misdrijven. De verdachte is aan dit alles geheel voorbij gegaan en heeft geen oog gehad voor het onbeschrijfelijke leed dat velen in het strijdgebied en daarbuiten treft.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf door – kort gezegd – via social media aan te kondigen dat zij twee journalisten om het leven gaat brengen. Deze berichten waren gericht aan de twee journalisten, maar konden door iedereen gelezen worden aangezien ze geplaatst waren op de openbare platforms Twitter en Facebook. De verdachte verbleef ten tijde van het sturen van de berichten in Syrië en heeft deze uitlatingen gedaan terwijl kort daarvoor onder andere de persfotograaf James Foley was geëxecuteerd door IS. De berichten die de verdachte heeft gestuurd, hebben – hetgeen blijkt uit de aangiftes en de slachtofferverklaringen – gevoelens van angst veroorzaakt bij de aangeefsters. Een angst die ze niet alleen voelden ten tijde van het ontvangen van de berichten, maar ook juist jaren na dato toen bekend was dat de verdachte in Nederland teruggekeerd was. Bedreiging met een terroristisch misdrijf is een ernstig en buitengewoon angstaanjagend delict, al helemaal in een tijdsgewricht waarin (ook) andere landen worden geconfronteerd met terroristische aanslagen of de dreiging daarvan. De verdachte heeft miskend wat haar daden hebben aangericht bij de slachtoffers en bij de rest van de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 januari 2024. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht geslagen op de volgende stukken:
  • het triple onderzoek Pro Justitia betreffende [verdachte] d.d. 25 oktober 2020;
  • de brief Aanvullende vragen inzake [verdachte] ;
  • het psychologisch en psychiatrisch aanvullend onderzoek Pro Justitia betreffende [verdachte] d.d. 21 december 2022;
  • het reclasseringsadvies TBS met voorwaarden d.d. 5 juli 2023;
  • het reclasseringsadvies Rechtszitting d.d. 26 februari 2024.
Stoornissen en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens
De deskundigen Grochowska en Van Casteren komen in de Pro Justitia rapportage van 25 oktober 2020 tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van het plegen van de onder 2 en 3 ten laste gelegde misdrijven sprake was van een borderline persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen concluderen dat deze psychiatrische stoornis de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed.
De borderline persoonlijkheidsstoornis manifesteerde zich bij de verdachte in een instabiel zelfbeeld, instabiele persoonlijke relaties en een weinig geïntegreerd gevoelsleven. Dit heeft geleid tot een weinig uitgerijpte identiteit en een beperkte autonomie. Vanuit de behoefte van de verdachte aan veiligheid, rust, stabiliteit en houvast is de verdachte op zoek gegaan naar iets wat haar dat kan bieden. De islam bood de verdachte een houvast, een duidelijke richtlijn in haar leven. Met name de fundamentalistische versie die IS propageert met zijn eenduidige regels waar geen discussie over mogelijk is en waar niet van af geweken kan worden sprak de verdachte aan. De verdachte heeft zich gestort op alle geboden en verboden en is razendsnel geradicaliseerd. Toen jeugdzorg haar zoontje bij haar weghaalde, stortte de wereld van de verdachte in. Ze leek zich in haar eenzaamheid en wanhoop nog meer aan het geloof vast te klampen en zag als enige oplossing een leven in Syrië, waar ze ongestoord als moslima kon leven zonder dat jeugdzorg en andere instanties iets over haar te zeggen hadden. Dat ze dan haar zoontje in Nederland moest achterlaten, nam ze op de koop toe. De verdachte was hem in haar beleving al kwijt. De deskundigen concluderen dat dit haar wanhoop tekent.
In het aanvullend psychologisch en psychiatrisch rapport van 21 december 2022 concluderen de deskundigen ten aanzien van het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde dat gesteld kan worden dat haar gedrag gedeeltelijk is voortgekomen uit haar borderline persoonlijkheidsstoornis. Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde is het standpunt van de deskundigen niet gewijzigd.
Toerekeningsvatbaarheid
De deskundigen Grochowska en Van Casteren adviseren de rechtbank om de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte heeft haar denken, voelen en handelen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde in grote mate beïnvloed. Er was echter geen sprake van een volledig gebrek aan wilsvrijheid en een dermate verstoord oordeelsvermogen dat gesproken kan worden van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Recidivegevaar
In de Pro Justitia rapportage van 25 oktober 2020 schatten de deskundigen Grochowska en Van Casteren het risico op gewelddadig extremistisch geweld in als matig tot hoog. Op de korte termijn schatten de deskundigen het risico, gelet op het toezicht dat wordt uitgeoefend en de beperkingen die zijn opgelegd, in als laag, maar dit kan op de lange termijn oplopen tot hoog. Ter onderbouwing hebben de deskundigen aangevoerd dat de verdachte door haar persoonlijkheidsstoornis en haar weinig uitgerijpte identiteit zeer veel moeite heeft om afstand te nemen van oude denkkaders. De verdachte is zeer beïnvloedbaar en zeer bevattelijk voor met name moslimextremistische opvattingen. Ook identificeert zij zich volgens de deskundigen sterk met de IS-versie van de islam. De verdachte is door haar weinig kritische houding geneigd om klakkeloos over te nemen wat men haar vertelt. Ook heeft zij een sterkte behoefte om geaccepteerd te worden, erbij te horen en goedgekeurd te worden. De deskundigen concluderen verder dat de kans groot wordt geacht dat de verdachte opnieuw geen weerstand kan bieden als zij in de toekomst opnieuw onder de invloed van moslimextremistische personen/groeperingen komt.
In het aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek van 21 december 2022, ruim twee jaar later, schatten de deskundigen het risico op herhaling in als matig tot laag. Bij het huidige onderzoek wordt door de deskundigen gezien dat de verdachte zich heeft afgewend van de IS-ideologie en ook in haar geloofsbeleving een grote verandering heeft doorgemaakt. De verdachte is door de behandeling die ze de afgelopen twee jaar heeft doorlopen veel minder star in haar opvattingen en staat meer open voor andere meningen en overtuigingen. Ook kan de verdachte meer op zichzelf reflecteren, heeft meer oog voor de ander en diens rechten en behoeften en toont empathie voor de ander. Daarnaast zijn er ten tijde van het opstellen van het rapport veel protectieve factoren aan te wijzen. Naast de persoonlijke groei die de verdachte heeft doorgemaakt, die haar identiteit heeft versterkt en haar beter bestand heeft gemaakt tegen negatieve beïnvloeding door mensen met extreem gedachtengoed, is er sprake van een goed lopend intensief behandelkader binnen een juridisch kader, beschermd wonen en veel toezicht en begeleiding vanuit de reclassering. De verdachte staat open voor behandeling en zet zich goed in en er is duidelijk sprake van een positieve ontwikkeling. Daarnaast is er een steunend sociaal netwerk, met name met haar familie. Ook is het contact met haar kinderen goed. De verdachte is vooral bezig in het hier en nu en gericht op haar behandeling en haar kinderen, maar ze is al wel voorzichtig bezig met het vormgeven van haar toekomst.
Behandelmogelijkheden
De deskundigen Grochowska en Van Casteren komen in de Pro Justitia rapportage van 25 oktober 2020 tot de conclusie dat gezien de ernstige persoonlijkheidsproblematiek bij de verdachte en matig tot hoge recidivegevaar een intensieve en langdurige klinische behandeling geïndiceerd is. Daarnaast achten de deskundigen een deradicaliseringstraject noodzakelijk om de extremistische denkbeelden van de verdachte te veranderen. De deskundigen adviseren om terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, opdat de noodzakelijk geachte behandeling van de verdachte wordt veiliggesteld mocht de verdachte onvoldoende meewerken of een behandeling voortijdig afbreken. Als de verdachte geen bereidheid of motivatie toont om een behandeling aan te gaan, dan zou het kader van terbeschikkingstelling met dwangverpleging overwogen kunnen worden, aldus de deskundigen. Voorts ontraden de deskundigen met klem om een eventuele gevangenisstraf ten uitvoer te leggen binnen een speciale afdeling voor mensen met een geschiedenis van moslimextremistisch geweld/gedachtengoed nu de verdachte zeer beïnvloedbaar is en sterk vasthoudt aan een moslimextremistisch denkkader.
In het aanvullend psychologisch en psychiatrisch onderzoek van 21 december 2022 concluderen de deskundigen dat de borderline problematiek van de verdachte een langdurige behandeling noodzakelijk maakt. De deskundigen adviseren om de huidige ambulante behandeling bij Transfore en het beschermd woontraject te continueren. De (ambulante) behandeling kan opgelegd worden binnen het juridisch kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel of binnen het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De deskundigen hebben een voorkeur voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden, omdat – hoewel de verdachte in een beschermde omgeving goed functioneert – pas in het verdere resocialisatietraject duidelijk zal worden in hoeverre de veroordeelde daadwerkelijk bestand is tegen radicale netwerken waar zij eerder onderdeel van was. De achtergrond van de verdachte als Syriëgangster en de daarmee samenhangende strafzaak kunnen belemmerend werken bij haar maatschappelijke integratie in Nederland waardoor zij gefrustreerd kan raken en terug kan vallen in oude gedragspatronen en haar heil kan gaan zoeken in oude netwerken. Een zo langdurig mogelijk juridisch behandelkader is daarom aangewezen, waarbij zij nog langere tijd ambulante behandeling kan ontvangen, goed gevolgd kan worden en er bij terugval in oude patronen onmiddellijk ingegrepen kan worden. Verder achten de deskundigen een plaatsing in een penitentiaire inrichting, en zeker een plaatsing op een Terroristenafdeling, risicoverhogend, omdat de protectieve factoren dan wegvallen en ook haar behandeling zou stagneren, waardoor zij terug zou kunnen vallen in oude (denk)patronen en risicofactoren die nu meer op de achtergrond zijn komen te staan.
De reclassering heeft in het advies van 26 februari 2024 het standpunt ten opzichte van het reclasseringsrapport van 5 juli 2023 gewijzigd. Gelet op de houding, inzet en positieve ontwikkeling van de verdachte over de gehele duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis, vanaf 8 mei 2020 tot heden, adviseert de reclassering om een voorwaardelijke straf op te leggen in plaats van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Geadviseerd wordt om, net als de eerder voorgestelde terbeschikkingstelling met voorwaarden, de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf gekoppeld dienen te worden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Dit omdat in hun ogen de kans op een misdrijf met schade voor personen aanwezig wordt geacht. De reclassering concludeert dat zonder forensisch kader het huidige woon- en begeleidingstraject vervalt wat zeer onwenselijk zou zijn aangezien de kans op een terugval en recidive dan, mede gelet op de kwetsbaarheid van de verdachte, wordt verhoogd. Verder wordt geadviseerd om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
De reclassering deelt de visie van de deskundigen dat plaatsing in een penitentiaire inrichting, en zeker een plaatsing op een Terroristenafdeling, risico verhogend is. De protectieve factoren die thans wel aanwezig zijn vallen weg bij detentie en de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte zal stagneren. Het valt volgens de reclassering niet uit te sluiten dat dan het ongewenste effect optreedt dat de verdachte terug zou kunnen vallen in oude (denk)patronen, zoals haar beïnvloedbaarheid en haar sub assertiviteit, die nu door de behandeling meer op de achtergrond zijn komen te staan.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapportages van bovengenoemde deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare.
Gezien het vorenstaande overweegt de rechtbank dat haar voldoende is gebleken dat verdachte ten tijde van de feiten leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis, dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en dat het recidivegevaar met het huidige kader aan schorsingsvoorwaarden matig tot laag is.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. De rechtbank hanteert voor de overtreding van de artikelen 140a en 96 Sr als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en voor de overtreding van artikel 285, derde lid, Sr per bedreiging een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het volgende. De verdachte heeft in Turkije achttien maanden in detentie gezeten en heeft in Nederland vijf maanden in voorlopige hechtenis verbleven. Ook heeft zij met veel inzet en goed gevolg een langdurige klinische behandeling gevolgd. Voorts staat de verdachte sinds de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis op 2 april 2020 onder ambulante behandeling. De verdachte heeft gedurende de schorsing meegewerkt aan alle opgelegde bijzondere voorwaarden, waaronder het gedurende een periode dragen van een enkelband, en heeft zij een positieve ontwikkeling laten zien. Verder houdt de rechtbank rekening met het feit dat het recidivegevaar met het huidige kader aan schorsingsvoorwaarden matig tot laag is en dat het ten laste gelegde verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank kan gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Gelet echter op de positieve ontwikkeling die de verdachte blijkens bovengenoemde rapporten heeft doorgemaakt acht de rechtbank het niet passend om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die het aantal dagen dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten overschrijdt. Uit de over de verdachte opgemaakte rapportages volgt dat de positieve ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt ernstig wordt verstoord indien de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. De rechtbank hecht in dit verband veel waarde aan het speciaal-preventieve effect van de op te leggen straf: door de verdachte een straf op te leggen waarvan een groot deel bestaat uit een voorwaardelijk deel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, beoogt de rechtbank de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Zoals uit de overgelegde rapportages blijkt, zou het speciaal-preventieve karakter van de straf teniet worden gedaan indien de verdachte opnieuw gedetineerd raakt.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden met een proeftijd van vijf jaren. De rechtbank acht een proeftijd van vijf jaren passend en geboden, zodat de verdachte voor langere tijd wordt begeleid in het behouden van een stabiele en veilige leefomgeving. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, zoals geadviseerd door de reclassering, niet mogelijk is: deze maatregel is per 1 januari 2018 ingevoerd en het legaliteitsbeginsel verzet zich tegen oplegging van deze maatregel voor feiten die zijn gepleegd voor die datum.
De rechtbank zal daarnaast om uitdrukking te geven aan de ernst van de feiten voor het onder 4 en 5 bewezenverklaarde de maximale taakstraf per feit opleggen.
Tot slot houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. Die termijn is aangevangen op 20 november 2019, de datum van inverzekeringstelling van de verdachte. Als uitgangspunt geldt in gevallen als het onderhavige dat de berechting in eerste aanleg in beginsel binnen twee jaar dient te zijn afgerond met een eindvonnis. Dit betekent dat de redelijke termijn ongeveer twee jaar en vijf maanden is overschreden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten en kan ook niet worden gerechtvaardigd door de ingewikkeldheid van de zaak.
Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten deelname een terroristische organisatie en – kort gezegd – voorbereiding en/of bevordering van misdrijven met een terroristisch oogmerk. Gelet op het verhoogde recidivegevaar bij het wegvallen van de schorsingsvoorwaarden is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen elk voor zich een schadevergoeding van € 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. Voorts wordt een vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand gevorderd tot een bedrag van € 1.210,00.
Onderbouwing van de vorderingen
De raadsman heeft namens de benadeelde partijen ter onderbouwing van de vorderingen aangevoerd dat de benadeelde partijen “op andere wijze” in hun persoon zijn aangetast ex artikel 6:106, onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW). Deze aantasting bestaat uit de schending van het recht op vrijheid van meningsuiting in de zin van artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna ook: EVRM). De raadsman heeft bepleit dat een schending van een dergelijk fundamenteel mensenrecht, met name voor een journalist, van rechtswege een recht op immateriële schadevergoeding oplevert. Verder is aangevoerd dat voor de toekenning van immateriële schadevergoeding voldoende is dat door die schending een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde. De raadsman heeft bepleit dat gelet op de gedane bedreigingen en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partijen aan dit vereiste is voldaan.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand heeft de raadsman de rechtbank verzocht om af te wijken van het liquidatietarief aangezien deze zaak veel dieper ingrijpt dan een gewone bedreiging, de benadeelde partijen moeite hebben moeten doen om in beeld te komen bij de autoriteiten, en het gaat om een bedreiging van journalisten met een terroristische achtergrond.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de kosten voor rechtsbijstand.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor zover van belang – bepleit dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen, omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Het bestaan van psychische schade is onvoldoende met concrete gegevens onderbouwd. Ook betwist de verdediging het causale verband. Verder zijn onvoldoende concrete gegevens aangedragen waaruit anderszins een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden afgeleid. Bovendien is er in onderhavige zaak geen sprake van een dermate evident geval dat een dergelijke onderbouwing niet is vereist.
Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat indien het vaststellen van de causaliteit te ingewikkeld is voor de strafrechtelijke procedure moet worden geoordeeld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De verdediging heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat de hoogte van de vordering niet is onderbouwd en dat de verzochte bedragen, gelet op de bedragen die normaliter in bedreigingszaken worden toegekend, bovenmatig is. De verdediging verzoekt de rechtbank om de vorderingen te matigen tot een bedrag tussen de € 400,- en € 500,-. Bij toewijzing van de vordering moet de vergoeding rechtsbijstand worden gematigd en aansluiting worden gezocht bij de “liquidatietarieven kantonzaken”.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna ook: BW) een limitatieve opsomming van gevallen wordt gegeven waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade. Blijkens artikel 6:106, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In onderhavige zaak ligt de vraag voor of de benadeelde partijen “op een andere wijze” in hun persoon zijn aangetast.
De Hoge Raad heeft in het overzichtsarrest van 28 mei 2019 ten aanzien van de aantasting in de persoon “op andere wijze” het navolgende overwogen:
“Van de [in artikel 6:106, aanhef en onder B] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.” [3]
De rechtbank is op grond hiervan, en anders dan de raadsman van de benadeelde partijen heeft bepleit, van oordeel dat de enkele schending van het recht op vrijheid van meningsuiting onvoldoende is om te spreken van een aantasting in de persoon “op andere wijze”. De benadeelde partijen dienen daarom aan te tonen aan de hand van concrete gegevens dat sprake is van psychische schade of de aard en de ernst van de normschending moet meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen voor de hand liggen. De rechtbank overweegt, indachtig de korte termijn waarin de benadeelde partijen een vordering hebben kunnen indienen, dat de benadeelde partijen hun vorderingen op dit moment onvoldoende hebben kunnen onderbouwen om een aantasting in de persoon door het handelen van deze verdachte “op andere wijze” vast te kunnen stellen. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan niet zo evident zijn dat een zodanige aantasting kan worden aangenomen. De benadeelde partijen de gelegenheid geven om hun vorderingen nader te onderbouwen zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren mede gelet op het feit dat in deze zaak de redelijke termijn ook al ruimschoots is overschreden. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vordering nog wel aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Nu de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaart in hun vorderingen komt zij niet toe aan de beoordeling van de gevorderde kosten voor rechtsbijstand.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 96, 140a en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie met betrekking tot de onder 2 onder E ten laste gelegde gedragingen, voor zover deze gedragingen hebben plaatsgevonden in Irak, niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.8. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven;
ten aanzien van feit 3:
met het oogmerk om opzettelijk brand stichten en/of ontploffingen teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen tot het plegen van het misdrijf en voorwerpen voorhanden te hebben waarvan zij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
ten aanzien van feiten 4 en 5, telkens:
bedreiging met een terroristisch misdrijf;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
860 (ACHTHONDERDZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
720 (ZEVENHONDERDTWINTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
5 (VIJF) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij Reclassering Nederland en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Hieronder valt het meewerken aan huisbezoeken. De reclassering bepaalt welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s, waarbij de privacy van de veroordeelde zoveel mogelijk gerespecteerd zal worden;
- blijft wonen bij Forensisch Beschermd Wonen Transfore. De veroordeelde laat zich hierin begeleiden en houdt zich aan de afspraken en regels van Transfore. Deze bijzondere voorwaarde dient ter overbrugging naar zelfstandig wonen en duurt tot het moment dat de veroordeelde een zelfstandige woonruimte krijgt;
- zich ambulant laat behandelen door Transfore, of een soortgelijke zorgverlener. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering en/of het openbaar ministerie dat nodig vindt;
- meewerkt aan de indicatiestelling en de plaatsing indien de reclassering de overgang naar ambulante begeleiding bij zelfstandig wonen gewenst/noodzakelijk vindt. Ook werkt de veroordeelde mee aan de betreffende begeleiding en houdt zij zich aan de aanwijzingen van de betreffende instantie. Deze begeleiding vindt plaats door een nader te bepalen instantie en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt;
- de reclassering inzicht geeft in de voortgang van de begeleiding en/of de behandeling van andere betrokken instellingen of hulpverleners;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering. Wanneer de veroordeelde van Forensisch Beschermd Wonen Transfore uitstroomt naar een andere woonruimte dan wel een zelfstandige woonruimte zal zij hierbij, indien en voor zolang de reclassering dat nodig acht, samenwerken met de gemeente en/of met andere instanties;
- meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die met haar contact hebben, wanneer dat van belang is voor het toezicht;
- geen – direct of indirect – contact legt of laat leggen, zoekt en/of heeft met onderstaande personen, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht:
 [naam 13] , ook bekend als [naam 6] , geboren op [geboortedag 2] 1981 te [geboorteplaats 2] (Algerije);
 [benadeelde partij 1] , geboren op [geboortedag 3] 1970 te [geboorteplaats 3] ;
 [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedag 4] 1984 te [geboorteplaats 4] ;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
480 (VIERHONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) DAGEN;
de voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Kok en mr. K. Muijsert, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2024.

Voetnoten

1.Zie onder andere gerechtshof Den Haag 25 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1249 en rechtbank Rotterdam 29 oktober 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9659.
3.ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5.