ECLI:NL:RBDHA:2024:5914

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
NL24.15387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had op 27 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 april 2024, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was omdat er onvoldoende vooruitgang was in de uitzetting, maar de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het vorige onderzoek op 8 maart 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd en schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks de stelling van eiser dat er geen concrete mogelijkheid was voor een versnelde uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15387

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 27 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 19 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 12 maart 2024 (in de zaak NL24.7753) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek, dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 8 maart 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten eiser
3. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Eiser wijst daarbij op het ontbreken van een concrete mogelijkheid om eiser versneld uit te zetten met behulp van een kopie van de eerder aan Frankrijk verstrekte laissez-passer (lp) en verwijst daarbij naar een passage uit de voortgangsrapportage waarin wordt aangegeven dat geprobeerd gaat worden een kopie van deze verstrekte lp te verkrijgen ter ondersteuning van de huidige lp-aanvraag. Daarnaast voert eiser aan dat bij de lp-aanvraag van 7 maart 2024 geen melding is gemaakt van deze eerder aan Frankrijk verstrekte lp.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt, dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 8 maart 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd, te weten op 28 maart 2024. Daarnaast is eveneens op 28 maart 2024 en 16 april 2024 schriftelijk, in verband met de op 7 maart 2024 bij de Algerijnse autoriteiten ingediende lp-aanvraag, gerappelleerd. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. De stelling van eiser dat de aan Frankrijk verstrekte lp, niet aan de lp-aanvraag van 7 maart 2024 is toegevoegd, doet aan dit oordeel niet af, nu de staatssecretaris ter zitting heeft aangegeven dat de Franse autoriteiten de verstrekte lp niet hebben meegestuurd. De door Frankrijk verkregen lp had dus ook feitelijk niet bij de aanvraag kunnen worden betrokken.
5. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Algerije niet ontbreekt. De rechtbank wijst daarbij eerst op de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2021 [1] en van 2 augustus 2022, [2] waaruit volgt dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. De rechtbank constateert dat eiser geen medewerking verleent en daarmee zijn uitzetting belemmert. Daarmee is het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije in beginsel gegeven. Verder is recentelijk gebleken dat er ook in algemene zin weer zicht op uitzetting bestaat naar Algerije, sinds in oktober 2023 een nieuwe consul is aangetreden en er een betere samenwerking tot stand is gekomen met de Algerijnse autoriteiten. [3]
6. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats van 12 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3276, r.o. 5.